Zaanstreek

De  Schoolmeester

Hét monument van de Zaanstreek nu, is wel De Schoolmeester.

Dit verhaal begint met molen De Gans, een oudje, ook wel De Zaandijker Grauw genoemd, de papierwindmolen die reeds in 1600 als oliemolen werd opgericht door ene Pieter Jansz en die in een schuldbrief uit 1605 van Maarten Arisz werd genoemd, dus vermoedelijk al eerder gebouwd werd.

Hiermee zou het de óudste ( ! ) papierwindmolen van de Zaanstreek zijn.

Je zou kunnen stellen, dat deze Jansz de grondlegger was van de Zaanse papierindustrie.

Jammer genoeg werd deze eersteling in 1742 afgebroken om pelmolen te worden. Nog erger was het, toen de molen in 1915 ten prooi viel aan de vlammen. Over pelmolen gesproken: nu nog is er een complete, uit 1722 stammende pelmolen overgebleven, namelijk Het Prinsenhof, alléén voor het pelwerk. In dat werk en de gereedschappen komen hele mooie termen en namen voor.  Hieronder staat Het Prinsenhof in mooistand. Willem Bruigom Tip was hier ooit peller.

De Zaanstreek kende destijds zo’n 40 papierwindmolens, waaronder vele héle bekende, van naam dan. Buiten de eerder genoemde pelmolens had men hier ook nog 'Pet-' of 'Putmolens'. Die pompten van grote diepte water op waarna het in een stelsel van gegraven sloten ( de vijvers, de vijverlanden ) werd geleid. Het vuil in het water kon daarin langzaam bezinken. Om de laatste verontreinigingen uit het water te halen, werd het vlakbij de papiermolen nog gefilterd in een bak met zand en door een filter van vilten doeken gehaald. Veel werk, maar de molenaar had voor de fabricage van wit papier ongeveer 100 liter schoon water per kilo papier. Best heul veul watter vur un bietje van die witte vellekes, nie ?   

De Gans heb ik als 1e genoemd, maar de volgende papierwindmolen mag zeker niet ontbreken, omdat deze molen heden ten dage nog stééds bestaat, nog hélemaal zoals vroeger werkt én als museum te bezoeken is.

Ik heb het over De Schoolmeester uit 1692, bijgenaamd De Gauwdief. ( De gauwdief is een persoon uit een sprookje van de gebroeders Grimm ).

Naamgever van de molen was een onderwijzer uit Zaandijk, Maarten Jansz. Lunijuns, ook wel Lunius genoemd.   

De Windbrief voor de grauwpapiermolen in Westzaan werd pas op 10 juni 1695 afgegeven op naam van Symon Stoffelsz., maar ondertussen draaide de molen al wel.  Op het document Windbrief kom ik later terug. Hierboven staat zo'n mooi document, zij het een ander.

De Schoolmeester was ( en is nog ) een zeskante molen zonder tafelement ( is een samenstel van zware balken, onderling verbonden, waarmee de opgaande stijlen van het molengeraamte horizontaal werden verbonden). De zeskantstijlen werden rechtstreeks op de penanten gebouwd. Er werd ook geen stelling aangebracht, maar een “platting”, waar vandaan de roeden en de kap konden worden bediend. De platting was tegelijkertijd het dak van de molen.

De Schoolmeester had 3 maalbakken, Hollanders, een Zaanse uitvinding. Ergens in 1911 kreeg De Schoolmeester uit de boedel van papiermolen Het Springend Hert in Makkum 3 nieuwe maalbakken, een kapperij om de lompen nog kleiner te kappen en nieuwe kalanderrollen. Hieronder staat een model van een kalander uit het museum in Zaanse Schans

Een mooi voorbeeld van hergebruik, toen al. Het Springend Hert werd in 1767 gesloopt, maar was toen allang geen papiermolen meer.  Hieronder staat hij nog wel, gelukkig. 

Ook had de molen een 100 meter lange droogschuur. Op 1 maart 1949, tijdens een grote storm, waaide een groot gedeelte van die schuur om; een ander deel werd ontzet.  Uiteindelijk bleef er van de schuur maar 60 meter over.

Gezien al het materiaal, waarvan zo’n grote papierwindmolen werd gebouwd en de inrichting voor het eigenlijke papier maken, moest zo een molen veel waard zijn. Of niet ? Wat is veel !

In 1702 werd de molen getaxeerd op 3200 gulden en in 1731 moest er door de nieuwe eigenaar Aldert Blok f. 3823:1:9 betaald worden om eigenaar te worden.

Als klein schandaal ( en een leuke onderbreking in dit verhaal ) in die tijd was het gedrag van olieslager Pieter Arentsz. FIJN, gehuwd met Hillegond Cornelis de Vries. Voorwaar, hij was geen fijnbesnaard figuur, verre van.  Zijn echtgenote Hillegond klaagde bij de schout en schepenen:

'In plaats van een vroom, goed getrouwd, eerlijk vader des huijsgesins is mijn gesegde man een voorwerp van alle onagtsaamheijt, verquisting en een gantsch verdorven leven, alsoo  denselven man met dronken drinken, nagtlopen en ontugtige plaetsen bezoekt voor het oog van de gantsche burgerij'.

Als ik dit zo lees, denk ik,  dat FIJN zéker niet zo fijn was als gemalen poppenstront.

In 1743 werd Jan Valk voor 2000 gulden trotse bezitter en verkocht De Schoolmeester in 1750 aan ene Pieter van Leeuwen en Zn. Voor het mooie bedrag van 2240 gulden. 

Hij kocht van de papiermolen De Pronker in Westzaan in 1760 een pleystermolen, compleet met wielwerk, pokhouten en ijzeren rollen voor f. 32,- , voor in De Schoolmeester.

Een  pleystermolen werd gebruikt om papier te glanzen. Het was dus in feit een Kalander, een instrument dat in de Zaanse papiermakerij veel eerder in gebruik was dan in het buitenland.

Deze kalander is vermoedelijk één van de twee, die nu nog in de molen staan.

De Firma Van Leeuwen kwam in liquidatie door financiële problemen en daardoor moest zijn molen De Schoolmeester geveild worden, met alles erop en eraan.  Uiteindelijk werd hij ver-kocht aan Gerrit van Sante ( die hem namens Sem en Lugt kocht) voor f. 6000,-  en f. 620,- voor gereedschappen.

Voor een Brabander leuk om te weten/lezen: qua lompen uit  De Schoolmeester werd 5500 pond Brabants Grof geveild voor f. 21,25 per 1000 pond. Een paar oude vormen, schepramen, werden geveild voor f. 11,25.

Uit de boedel kwamen ook vormen ter waarde van f. 30:3 .

In 1801 was de molen hierboven f. 9000,- waard en in 1837 was de molen voor f. 10.000 opgenomen in het Papiermakerscontract, een soort verzekering. De Schoolmeester stond toen op naam van eigenaar Dirk Honig en wel tot 1851. Op dit 'contract' kom ik later terug.

Na hem kwam Gerbrand de Jong in 1851 op de molen als eigenaar en betaalde  f 5399,-. Toen werd er grauw-, blauw- en basterdpapier gemaakt.

In die tijd was het erf van De Schoolmeester 1339 roeden en 50 el groot.

Gerbrand de Jong overleed in 1871 en had destijds de bijnaam Ger Arewe Cent, wat zoveel betekende als Ger anderhalve cent. Hij scheen lage lonen te hebben betaald, de pin.

Ne een sprongetje in de tijd zijn we in 1908.  Op 11 augustus van dat jaar liep de windmolen

De Schoolmeester door de vang. Ik heb van Arie zelf vernomen, dat De Schoolmeester een zogeheten stutvang heeft.

De houten rem veroorzaakte brand in de kap, maar die werd gelukkig tijdig geblust.

Op 12 maart 1929 was er feest op de molen. Meesterknecht / molenaar Willem Kist werkte 70 jaar lang op de molen. 

Hij begon daar als 11-jarige, vermoedelijk als 'duvelstoejager' en later als lompenscheurder. Hij werkte lang samen met ene Cees Kit, ook een bekende naam die lang op molens had gewerkt.

Cees Kruidenberg werkte 60 jaar op deze molen. 

Een ander belangrijk vakman was de timmerman c.q. molenmaker. J. Vredenduin werkte vele jaren voor en aan De Schoolmeester in Westzaan.

 

Nu, anno 2020, is Arie Butterman de molenaar / meester papiermaker en dat sinds 1972. Hij werkte eerst onder Klaas Knaap om het vak te leren. 

In  De Schoolmeester werd tot 1877 met de hand papier geschept.

Er werd over  De Schoolmeester  o.a. gedicht:

“De papiermolen De Schoolmeester,

Aan ’t Guispad te Westzaan,

Die draait er lustig op los,

Heeft eeuwen al bestaan,

Hij staat er thans nog heel alleen,

Zijn weerga vindt men niet,

De andere molens gingen heen,

Verloren in het niet “.

Bij De Schoolmeester in de buurt lag een kleine papierwatermolen, De Jonge Dirk. Deze  papiermolen had toch nog 2 Hollanders, een papierpers, een plet en een rij van 10 stamp. Kijk hem hieronder maar eens mooi staan te wezen. De Jonge Dirk begon zijn bestaan in 1908, als specerijmolen Het Indiërs Welvaren.

 Eén van die financiers in De Schoolmeester was de dorpsonderwijzer Maarten Jansz Lunijuns ofwel Lunius. Leuk, klein verhaaltje is, dat deze mister, zoals wij hem vruuger noemde, een olieslager uit de Koog zover had gekregen, om elke dag iets op te schrijven in zijn dagboek, zijn Nootijsijeboeck, om zo het schrijven te oefenen. Deze olieslager, Claes Arisz Caescoper, begon op 1 januari 1669 in zijn notitieboek met de regel: " Desen dagh volgens mij antaijkeningh N.W. buijde, weijnigh sonneschijn". Leuk toch ? En het mooie is, dat de beroemde schrijver en dichter P.C. Hooft, op zijn reis door Europa, zijn wetenswaardigheden opschreef in zijn befaamde Reis-heuchenis, beginnend op 4 februari 1599. Zijn reis duurde tot mei 1601. Wie ver reist kan veel verhalen toch ? Oorspronkelijk heette dit, volgens de Duitse dichter Mathias Claudius: "Wenn jemand eine Reise tut, So kan er was erzählen".

Hij stond ook bekend als Meester Maerte. Hij overleed in 1702. 

Zoals eerder gezegd, dankzij hem, de dorpsonderwijzer, heeft de papierwindmolen zijn naam De Schoolmeester te danken.

Volgens de huidige molenaar van De Schoolmeester,  meester-papiermaker Arie Butterman, ging een maalbak maar 30 à 40 jaar mee. Hij was in 2022 vijftig jaar, 50 jaar molenaar. Vanuit Nuenen van harte proficiat. Op donderdag 28 september 2023 ben ik nog 'op de molen' geweest en heb Arie persoonlijk gefeliciteerd. Zijn zoon Ron heeft de molen overgenomen, heb ik begrepen. 

De huidige maalbakken, 3 stuks, zijn uit 1981 (eentje) en 1991. 

Komt vrijwel direct de volgende vraag op; wat is een maalbak, een wreefbak, een Hollander?

Een hollander, of een wreefbak, is een uitvinding uit de Zaanstreek, die in 1672 verder geschikt werd gemaakt voor papierbereiding.

In het jaar 1670 werd al een wreefbak gebruikt in papiermolen De Hobbezak, met een eerder al genoemde windbrief uit 1646. Hierboven staat hij in aquarel.

Het scheen een scheen te zijn, zo schijnt het nú tenminste !

In de hollander draait een trommel met messen, de schenen, erop rond. Deze messen werden gescherpt in de hierboven links afgebeelde scherpkamer in de molen.

Op de bodem van de hollander is een maalplaat met ook messen gevestigd, het 'zadel'. De maalplaten werden in de scherpkamer geslepen met hamer en beitel. Deze arbeid staat verder naar beneden afgebeeld in een zwart/wit-foto. 

De vezel van de lompen, die in de hamerbakken al zijn fijngestampt, komt tussen de messen, waardoor deze worden 'geknipt' of  'beschadigd'. Dit verkort de vezel, waardoor het papier fijner wordt ! 

Naast de hamerbakken was er ook een stamperton, van waaruit de inhoud vermengd met water in de maalbakken, de hollanders, werd vermalen tot losse vezels. In de stamperton, de kapperij, met messen waarvan de buitenste de wroeter wordt genoemd, worden de stampers met daaraan de messen door de wentelas met spaken aan de vuisten opgetild, om daarna naar beneden te vallen. Zij vallen niet op de bodem, omdat ze worden opgevangen door een balk, een onderree.  De genoemde wroeter, met mes van de buitenste stamper, staat gedraaid t.o.v. de andere stampers, waardoor de stukjes stof worden omgewoeld. Deze wroeter zie je op de foto hierboven en hieronder, aan de rechter kant. Hij staat ietwat gedraaid, zie je ?

De stamperton wordt tijdens het stampen langzaam rondgedraaid door een tandkrans aan de onderzijde van de ton. Die tandkrans wordt langzaam rondgetrokken door de haalder, die aan de bestevaar hangt. De bestevaar wordt ook bediend door de wentelas.

De maalbak of wreefbak of hollander maakte in de verbetering van het maalproces van de vezel het mogelijk, dat ook oude visnetten en oude touwen als grondstof konden worden gebruikt. Het zal wel niet voor de fabricage van witpapier zijn geweest. 

Een echt voordeel van de hollander was, dat deze in 1 dag meer kon doen dan wat 8 stampers, in de hamerbakken, in 8 dagen konden doen.

Voor goed witpapier was het noodzakelijk, dat de maalbak, de hollander, uitgerust was met bronzen schenen, strips, bestaande uit rood en geel koper en een beetje zilver ( of toch tin ?). Brons is een legering van koper en tin ( en dus geen zilver ), met 10%-30% tin.

Brons is het eerste metaal, dat door de mens, die in de Lage Landen ofwel de Nederlanden leefde ( toen de laagvlakte in Noordwest-Europa, die het stroomgebied vormde tussen de beneden-Rijn, de beneden-Maas en de Schelde ) werd gebruikt.

Hierboven is De Oude Voorn, uit 1645, in Wormerveen afgebeeld, ook al zo'n oude fraaie papierwind-molen. Het is een schilderij, gemaakt door Lourens Oomheijn in ± 1730, waarop o.a. een roeier op de vijverlanden van een Wormerveerse papiermolen vaart. In de buurt van de Oude, lag ook nog een andere, De Jonge Voorn uit 1687, óók een papiermolen.

De papiermakers van de Veluwe trokken in de 17e eeuw, meer specifiek rond 1673, op het einde van Gouden Eeuw en het begin van Het Rampjaar én door het oorlogsgeweld door Franse troepen gedreven, dus naar de Zaanstreek, om daar de papiermakers te leren hoe men goed witpapier moest maken, naast het grauw en blauw papier.

In die tijd was het Dagwerk ( taak of Tal ) van een papierschepper en dus ook van de Koetser een hoeveelheid van 20 Post. 1 Post was 126 vel, dus per werkdag moesten er 2520 vellen papier gemaakt worden.

De naam Koetser is een verbastering van het Franse 'Coucher', wat leggen of vlijen  c.q. neer-vlijen betekent. De Koetser moest die geschepte vellen papier op elkaar stapelen, met vilt ertussen, klaar om geperst te worden onder de z.g. natpers.

Na het persen moest de Legger aan de slag. Hij moest de vilten van de vellen papier scheiden.

De Legger moest per dag 5 Stuk halen, wat ook niet mis was. 1 Stuk kwam overeen met 500 vel.

En maar hopen, dat hij dat zonder ál te veel schade aan de vellen papier deed.

De vellen papier, broedertjes, met scheuren er in en hoekjes er af, heetten Kas.

De vellen papier met vlakken en rimpels erin, heetten retriëe. 

Als alles was gedaan ( verlijmd, gedroogd, glad- en droog geperst e.d. ) werden de gave vellen per 500 verpakt tot een riem, met daar omheen een omslag, een Riemkap.  Op deze kap kom ik later, elders, terug  !!                                                                      

Leuk, allemaal schrijven over het maken van het O-zo-mooie papier in allerlei vorm en waarde, maar wat verdienden vroeger de harde werkers in de papiermolens ?

Nou, bar weinig, een jodenfooi eigenlijk ! En hun bazen ? Die zullen waarschijnlijk op vrijdag naar huis zijn gegaan met een jodenwinst.

Simon Vestdijk, wie kent hem niet ?,  schreef het al ergens in zijn Pastorale 1943: “ ..........en overal buigende kerels, die hun poot ophielden voor een jodenfooi ”.

Anno 2021 is het misschien niet meer écht kies om het woord jood in deze vorm te gebruiken. Echter, toen ik nog jong en onbedorven was, zo’n '100 jaar geleden', aten we nog gewoon jodenkoeken en noemde andere familieleden mijn ome Ben, de broer van mijn vader Cor, unne jood, waarschijnlijk door zijn zakelijk handelen met vermoedelijk die genoemde jodenwinst. Wie zal het zeggen ? Iedereen is inmiddels hemelen. Omdat we het nu toch over familie hebben, heb ik ook nog een leuk weetje over Simon Vestdijk.

Zijn achternaam komt van zijn opa, die ooit te vondeling werd gelegd in Haarlem, op de hoek van de OostVEST en de DIJKstraat.

Maar, we hadden het over geld verdienen. Bijvoorbeeld, van de Franse Tijd ( 1589-1792, het Ancien Régime ) tot het midden van 19e eeuw verdiende een molenaar of meesterknecht 5 gulden per week, een papierschepper en koetser 3 gulden per week en de legger 2 gulden per week.

Een lompenscheurder kwam op 16-20 gulden per jáár, + kost en inwoning op de molen.

Destijds had een gezin van 6 à 7 personen, wonend in een klein huisje met vaak maar 1 kamer, per jaar iets meer dan 300 gulden te besteden.

Verdienvoorbeelden uit 1854 in de Zaanstreek, in Zaandijk op de papiermolen Het Fortuin zijn ook iet of wat schrijnend. 

Een arbeider verdiende ƒ 5,- per week, vrouwen en jongens, jongetjes, ƒ 1,- per week.

In De Vergulde Bijkorf  was het al iéts beter.

Een man verdiende ƒ 5,25 per week en vrouwen tussen de ƒ 1,80 en de   ƒ 2,30 per week. Jongetjes kregen ƒ 0,80 en meisjes ƒ 1,50 per week.

Er werd wel niet 'geweven' in die molens, maar kinderarbeid was er wel degelijk 'schering en inslag'.

Het was toen heel gebruikelijk, dat men 6 dagen werkte, van zestien uur elk.  

In 1849 waren er in de Zaanstreek nog maar 15 papiermolens in werking.

Ik geef een voorbeeld uit ongeveer 1890 van een lompenscheurder, die al 33 jaar in de papiermolen werkte en 2 kinderen had. 

Hij verdiende ƒ 6,- per week, maar als hij extra werk verrichtte, overuren maakte, met al een lange werkweek met veel uren per dag, kon hij ƒ 0,70 verdienen met 100 kilo lompen scheuren.

Als je heden ten dage iemand zeventig cent geeft, is de kans heel groot, dat hij je die centen achterna gooit. In ruim 130 jaar kan er dus veel veranderen.

Zijn kinderen verdienden respectievelijk ƒ 1,60 en ƒ 5,50 per week.

Een wasvrouw, zijn vrouw, verdiende ook nog efkes ƒ 1,25 per week.

Een meesterknecht op de papiermolen verdiende ƒ 9,- ; andere knechten brachten tussen de

ƒ 4,50 en de ƒ 6,- mee naar huis en dat pér week ! 

Mijn eerste loonzakje, zo'n klein, bruin, gevouwen papieren builtje, van DAF-fabriek, bevatte

f 33,- , ook per week en dát in 1969. 

Dat huis, met één kamer, werd gehuurd voor ongeveer 12 stuivers per week. 1 Gulden had toen 20 stuivers.

In Limburg was het in de papiermolens qua verdiensten al niet veel beter, vérre van ( van de Veluwe en de Zaanstreek ).

Een lompensnijder / lompenscheurder werd ingehuurd om b.v. een grote hoeveelheid lompen, 82095 pond in dit geval, te versnijden tegen een vergoeding van 471 gulden en 15 stuivers.

Een verschieter kreeg voor het sorteren van 3198 riem papier een bedrag van 405 gulden en 5 stuivers. 

Windbrief ,  Windrecht,  Windvang

Wat is dat, een windbrief ?

De windbrief,  eigenlijk een bouwvergunning voor molens, werd afgegeven door de Grafelijk-heidskamer van de Staten van Holland en West-Friesland in ’s-Gravenhage. De windbrief hier-boven werd afgegeven door P.C. Hooft, destijds drost én baljuw. Hij zal wel met zijn neus in de wind gelopen hebben. Zijn vader was slechts een schepen. Zijn windbrief dateert van 19 juni 1643 en was een perkamenten document, met afhangend zegel. Als hij op reis ging, noteerde Hooft zijn bijzonderheden in zijn Reis-heuchenis. Eeuwen terug was er nog een bekend per-soon, die de gewoonte had om alles op te schrijven, net als Caescoper en Hooft. Dat was de koning van Wessex destijds, ergens in het jaar 890, namelijk Alfred de Grote. Hij had een handboc, een mengeling van opschrijfboek en een gebedenboek. Het is echt iets van alle tijden. In het jaar 2021 is er nog iemand, die altijd een handboc, een nootijsijeboeck of een reis-heuchenis gebruikt op een langere reis naar binnen- of buitenland. Wie ? Ik, moi, ich, me.

Alles bij elkaar, door de jaren heen, heb ik toch zo'n boek als hieronder volgeschreven, écht ! . 

Het boek is gemaakt door Cordelia von der Steinen en heb ik gezien op donderdag 12 augustus 2021 in Museum Beelden aan Zee in Scheveningen.

Voorafgaand aan de windbrief was er het windrecht, het recht om een molen te laten draaien. Dit feodale recht uit vroeger tijden, dit privilege, dit voorrecht, behoorde tot de Regalia, de rechten van de landheer of landeigenaar ( meestal ). Alleen die heer had maar het recht van windvang. Een heerlijk recht. Hij had de wind in de zeilen, zeg maar.

Windvang wilde zeggen, dat de heer gerechtigd was, om een molen te bouwen mét het recht om de wind te vangen, om de molen te laten draaien.    

Om het nog ingewikkelder te maken;  het recht van Windvang werd tegen gunsten en diensten ook wel beleend. Molenaars konden, tegen jaarlijkse betaling van windgeld, dit recht van windvang, pachten en betaalden misschien ook wel Toepacht, iets extra’s en vaak niet op papier vermeld.

Vaak werd de molen dan ook doorverpacht;  in Nederland verkreeg de molenaar dan de felbe-geerde windbrief, de bouwvergunning !

Het tegenovergestelde van windrecht was het, ook, feodale Recht van Molendwang, met als létterlijk  middelpunt de banmolen, waar men verplicht was om te laten malen, om concurrentie tegen te gaan. Het windrecht zorgde ervoor, dat de molens verplicht herkenbaar moesten zijn en een naam moesten hebben. In deze Zaanstreek kozen veel molenaars om de naam van een dier op de molen te plaatsen. Door ook nog de afbeelding van zo'n dier of iets anders op of aan de molen te plaatsen, wisten ook de analfabeten of laaggeletterden welke molen bedoeld werd die ze moesten bezoeken, voor weet ik wat voor baantje of doel.

Nu nog gebruiken we die beeldmerken voor diverse zaken en producten, want analfabeten en laaggeletterden zijn er nú nog steeds. Kijk maar hieronder. Toevallig, als een mini-digibeet, heb ik iets met onderstaande beeldmerken. Dat "iets" was: er gewerkt, ermee geschoten en ermee gereden ( en nóg, anno 2021). 

Zo was er in de Zaanstreek een hele familie herders in de molenwereld. Je had De Herder, De Herderin en het Herderskind. Moeder ( in het Delftsblauw) en kind staan hieronder. Pa is, denk ik, met de schapen op de vijverlanden.

Naast deze vergunning was er nog een verbandacte nodig. Deze verbandacte werd door de plaatselijke regenten afgegeven en er bleek uit, dat er geen bezwaar was tegen de bouw en dat de molenaar zijn molen en het erf in onderpand gaf, voor het geval hij de verplichte windpacht niet betaalde.

In dat geval kon de molen genaast worden. Alles werd in beslag genomen en à plein publique verkocht, waarna de schulden werden vereffend.

Naasten is een term uit de Zaanstreek; op de Veluwe kende men de term Peinen. Het eind-resultaat was hetzelfde. In bezit nemen, in beslag nemen, onteigenen dus.

Mooi was wel, dat de windbrief en de verbandacte altijd geldig bleven; men kon weer opnieuw beginnen met een molen !

Aan het windrecht en de molendwang, Regalia, kwam in 1798 tijdens De Bataafse Republiek een einde, door het opheffen van de genoemde Regalia, de voorrechten en rechten van de landheer.

De Bataafse Republiek duurde van 1795 tot 1806.

Omdat een papier-wind-molen heel kostbaar was om te bouwen, waren er meerdere financiers, geldschieters, nodig. De molen werd dus in een zogenoemde  Partenrederij geëxploiteerd.

Partenrederij

Het is een ondernemingsvorm uit de 15e eeuw, waarbij eigendom en exploitatie over meerdere partijen, personen is verdeeld.

Die personen bezitten elk een deel, een part, van de molen en hebben recht op een evenredig deel van de opbrengst van die molen.

Je kunt het zien als een soort coöperatie, met als belangrijk doel het spreiden van risico. Pagi

De parten hadden een grootte tot wel 1/32-ste deel, of soms nog kleiner zelfs, 1/64-ste deel 

( part ).

De partenhouders ( zijn het ook aandeelhouders, zoals nu ?) deelden de winst, het eventuele verlies én de aansprakelijkheid naar gelang hun investering.

De initiatiefnemer tot bovengenoemde had dan bijvoorbeeld 2 of 3 parten, terwijl de rest allemaal 1 part of een gedeelte daarvan betaalden, en werd aangesteld als gaandehouder'.

Een gaandehouder was iemand die de dagelijkse leiding op de molen had en verantwoordelijk was voor de in- en verkoop van vodden en papier.

Eenmaal per jaar werd de winst naar rato uitgedeeld.

Om het verlies én de aansprakelijkheid in te dekken, was er een zogenaamd 'Papiermakers-contract', een Onderlinge Brandverzekering met vrijwel alle Zaanse papiermolens daarin ondergebracht. Het contract liep van 1733 tot 1902.                                  

Blaffert

Blaffert is een term die in de late middeleeuwen vaak gebruikt werd om financiële registers aan te duiden. De term verwijst mogelijk naar de kleur van het papier of van de omslag ( het Franse ‘blafard’ betekent vaal of lijkkleurig). In de blaffert, het register, stond het huisgeld in guldens, penningen en stuivers vermeld, waaraan de eigenaren werden aangeslagen. Zij stonden met naam en soms met beroep vermeld.

Het huisgeld, per huis, is een stedelijke belasting, vermoedelijk de voorloper van onze huidige Onroerend Zaak Belasting, de OZB.

Op het laatst werd de blaffert ook wel Flappaert genoemd.

De rekenmeester van de toenmalige Rekenkamer gebruikte een Frans woord  Loquatur, naast de tekst ( kantlijn) in de Blaffert, met als betekenis:  “Dit moet besproken worden”. Het is ook Latijns voor: “Hij spreekt of zij spreekt”.

Nieuwe Blaffert van de Windpacht in Westzaan werd in gebruik genomen  op 1 januari ( ).

Vijverlanden

Vijverlanden zijn in feit niets anders van primitieve waterzuiveringsinstallaties, want om mooi, goed, witpapier te maken, was water nodig; wel 100 liter voor 1 kilo papier. Voor dat dure witpapier kon alleen kristalhelder water worden gebruikt. Men gebruikte niet het grondwater, maar het dáár nog onder zittende zogenaamde welwater, niet dan ?

Het welwater kwam van die grote diepte op eigen stuwkracht door de boorpijp omhoog en door de pet- of putmolen bovengronds gepompt.

Speciaal voor dat witpapier werd van grote diepte, soms wel van 36 meter diep, d.m.v. of m.b.v. een petmolentje uit een stenen put welwater opgepompt, dat in een stelsel van , speciaal hiervoor gegraven, sloten ( de vijvers) werd geleid.

Vuil in het water kon langzaam bezinken. Was het water bij de molen aangekomen, dan werd het door een bak, met daarin schelpen en zand en soms beenzwart, gepompt en daarna door een filter van vilten dekens, om de laatste verontreinigingen eruit te halen.

Daarna kon het water worden gebruikt voor het maken van het schoner dan schone en witter dan witte witpapier.

Nu nog, als reliek uit een ver verleden, liggen een paar vijverlanden in het Guisveld, ten noorden van Zaanstad.

Die vijverlanden waren van o.a. papierwindmolen De Vergulde Bijkorf en De Oude Voorn. Deze laatste staat verder naar boven afgebeeld, met de zwanen in het midden op de voorgrond.

Er werden in de Franse Tijd, in het Ancien Régime, in de noordelijke provincies ook nog unieke papierwindmolens gebouwd, zoals Werklust en Het Springend Hert. Het hert staat hieronder afgebeeld. Uniek, vervlogen beeld,

Tsaar  Peter  de  Grote

De man met ook een duistere zijde, hij schuwde de knoet niet.

In augustus 1697 kwam Peter I Alexsejevitsj Romanov, bijgenaamd Tsaar Peter de Grote, incognito naar de Zaanstreek, waar hij verbleef tot juni 1698. Hij gebruikte de schuilnaam Pjotr Michajlov. Hij hield zich met een duizelingwekkende hoeveelheid zaken bezig, zoals het maken van horloges, scheepsbouw en PAPIER MAKEN, zoals werd beschreven in een boekwerkje uit 1717, genaamd: 

     ' D’ontzachlyke Onderneemingen van zyne Czaarsche majesteit Peter Alexewitz'.

Hierboven zie je een aantekening van dominee Georgius Henricus Petri, die dwars door de doopinschrijving van Antje heen, aantekeningen maakte van belangrijke gebeurtenissen in Zaandam. Op 18 augustus 1697, des morgens ten 8 uuren de Czaar of grootvorst van Moscovien Pieter Alexewis, in een Ceuls schuitje met 6 Moscowiters alhier op Sardam incognito is aangekomen. Hij ging gekleed in Sardammer boeren klederen.

Bij zijn vertrek nam Peter de Grote ( hij was ruim 2 meter groot ) molenaars en molenmakers mee naar Rusland. Mogelijk, ter ere van diens bezoek, werd de molen De Grootvorst gebouwd in 1697. Deze pelmolen heette voordien De Czaar van Moscovien ofwel De Grootvorst van Moscovien.

In december 1716 tot augustus 1717 was Peter I samen met tsarina Catharina weer bij ons, nu officieel en niet als Pjotr. Leuk weetje is, dat in 1710 onze taal, Nederlands, de hoftaal aan het Russische hof was.

Minder leuk weetje over Peter de Grote; in 1718 liet hij zijn zoon, tsarevitsj Aleksej, martelen door slagen met de knoet ; op 19 juni 25 slagen en op 24 juni nog eens 15. Daarna zou hij ter dood worden veroordeeld, maar Aleksej stierf door de knoetslagen.

Hier aan vooraf was Aleksei naar Wenen gevlucht, omdat hij het niet met vader’s  beleid eens was en hij tegen iemand had gezegd dat hij Peter dood wilde; verraad dus !  Aleksej was in Wenen naar Keizer Karel VI gevlucht en graaf Peter Tolstoi werd naar Wenen gestuurd om Aleksej terug te brengen naar Rusland, naar Peter. Peter moest en zou iedereen in zijn land onder de knoet houden, koste wat kost. Deze knoet, een karwats, was een Russische type zware gesel of zweep. Het was in feite een stok of zweep, met daaraan dunne riemen waar knopen aan zitten. 

Vrienden van Aleksej werden eerder alvast gespietst. Daar was géén stokje vóór gestoken, zeg maar. Wat is dat precies, spietsen ? Het is een oude, afschrikwekkende methode om de dood-straf te voltrekken. Ja, in Europa deed men het ook.

Om te beginnen met de spiets; een lange, houten staak of paal met een aangescherpte punt. De veroordeelde werd met zijn aars op een spiets gezet, die vervolgens via die aars ( anus) en endeldarm het lichaam binnendrong, om er elders,  via de mond bijvoorbeeld, weer uit te komen.

Peter de Grote had qua spietsen betreft, zijn meerdere gevonden in de vorst van het toen-malige Walachië of Walachije ( Roemenië), ene Vlad III,  bijgenaamd Vlad de Spietser.  

In een legendarische actie tegen de Ottomanen ( Turken) van Fatih Sultan Mehmet II, die bekend staat als De Nachtaanval, liet Vlad 23.000 Turken spietsen. Dat heette toen het Bos der Gespietsten. Of dat nou echt nodig was, dáár kun je een boom over opzetten.

Dit alles deed Vlad III met overduidelijk fingerSPITZENgefühl,  maar ook geheel Op Eigen Houtje. Dát stond dan wel weer als een paal boven water.

Kort daarna werd Vlad III  in 1476 zelf vermoord, onthoofd. Nu nog wordt zijn naam én zijn daden genoemd in diverse boekwerken, zelfs jeugdboeken zoals mijn geliefde Rode Ridder en haalt hij de cover van een gerenommeerd blad National Geografic.

Ik wilde nog een iemand vermelden, die ook aan spietsen deed. Dat was de Afrikaanse Shaka Zoeloe, ofwel Shaka kaSenzangakhona ( wie heeft er niet van gehoord?), en hij deed dat in het jaar 1816 of daaromtrent, nog niet zo heel lang geleden dus.

Hij lieten mensen uit zijn jeugd spietsen, die zijn moeder hadden beledigd.

Volgens een Zulu-loflied was Shaka, een vogel, die aast op andere vogels.

Als laatste opmerking deze. In Nederlands-Indië noemden de soldaten het gerecht saté Flik- kers op een Houtje.

 De tsaar werd 53 jaar. Kort voor zijn dood vroeg hij om schrijfpapier en een pen. Misschien was het wel papier, door hemzelf geschept ! Hij schreef: "Geef alles aan…", toen liet hij de pen uit zijn hand vallen.

Peter de Grote had, zoals eerder gezegd, interesse in o.a. de scheepsbouw. Het is bekend, dat hij in het bezit was van een heel apart, instrument zeg maar, een zogeheten zeilsteen. Dit is een natuurlijke, permanente magneet; deze steen bestond uit magnetiet. Deze zeilsteen werd oorspronkelijk gebruikt als voorloper van de kompasnaald. De steen werd op een stukje hout bevestigd en dreef in een tobbe aan boord van een schip. Daarmee kon de stuurman bij een bewolkte hemel globaal de richting bepalen. Rond 1250 werden voor het eerst naalden door zeilstenen gemagnetiseerd en zo, met die naald, kon het noorden veel nauwkeuriger worden bepaald. Hoe hoger de remanentie, hoe sterker de magneet. Remanentie is de magnetische flux-dichtheid. 

Zuid-Holland

Hofstad 's -Gravenhage

In de buurt van de Prinsegracht en de huidige Buitenom in Den Haag werd tussen 1808 en 1811 een papierfabriek ingericht in de bestaande Korenwindmolen. Die molen was de Brouwers- of Ooievaarsmolen, later ook wel de molen van Krantz genoemd. De fabriek werd de Papeterie Royale ofwel Koninklijke Papierfabriek. Hoe kwam het zover, daar in 't Haachie ?

Welnu, in december 1807 werd ter oprichting van bovenstaande papierwindmolen een in het Frans gesteld verzoekschrift gericht aan koning Lodewijk Napoleon, geschreven door de heren Du Moulin en Borel, papierhandelaren in respectievelijk Amsterdam en Den Haag.

Hieronder zie je een blik op het oude Den Haag.

Volgens een zogeheten nijverheidsenquette uit 1812/1813 was de papiermolen ingericht met 3 kuipen en 4 wrijfbakken, hollanders. 

Aan elke kuip werd op jaarbasis 3000 riem papier gemaakt en soms tot wel 10.000 riem per jaar. Er werden alle formaten schrijf- en drukpapier, maar ook 'velijnpapier' gemaakt. Velijn is zonder zichtbare 'strepen' van het schepraam in het papier, anders was het Vergé of Vergure.

In de molen werden per jaar 60.000 kilo lompen verwerkt en er was toen werk voor 60 man ( mannen, vrouwen én kindertjes ); bij slapte in het werk toch nog 40 man. Voor het geld zou je het nú niet doen, maar toen wel, graag zelfs. Als geschoold werkman verdiende je 2 franc per dag ( nog geen gulden) en de ongeschoolden gingen met 50 centimes naar huis. Dat waren toendertijd de verdiensten in bijna alle papiermolens in het land. Hier en daar scheelde het misschien een 'botje'. 5 Botjes waren 4 Stuivers waard. 1 Stuiver was het 20-ste deel van een Carolus-gulden ( sinds 1521).

In 1827 werd de molen stilgezet als papiermolen en weer verbouwd tot korenmolen. In 1839 was de molen  ƒ 10.700 waard. 

De voorganger van De Brouwersmolen, De Ooievaar, stond op een kaart van Cruqius uit 1712 als wipmolen en op een kaart, uitgegeven door Eland in 1667, stond de molen met een waterrad afgebeeld. Het is dus goed mogelijk dat de wipmolen ooit is omgebouwd van poldermolen tot korenmolen.

Als laatste moet ook nog iets vermeld worden over die meneer Borel, één van de initiatief-nemers van de oprichting van bovengenoemde windpapiermolen én technisch onderlegd. Meneer Borel, geboren in Versailles én Fransman, was ooit papierfabrikant en daarna papierhandelaar in de Hofstad 's-Gravenhage. Hij was als techneut op molengebied betrokken bij een verbeterde maalbak, wreefbak of hollander, waarmede gemalen kon worden zonder dat er knoopjes in de stof ontstonden. Hieronder zie een bronzen scheen, met daaronder links het scherphok en rechts de maalrol met schenen of messen.

Hij had bedacht, om de messen of schenen van de maalrol, i.p.v. 32 even scherpe schenen, beurtelings 1 scherpe scheen en een breed mes op de rol te monteren, Hij had dit in eerste instantie bedacht voor de Zaanse papiermaker Jan Aggesz. Kool. werkzaam op de witpapier-molen De Zwarte Bonsem ( uit 1646 ) in Koog a/d Zaan. Het was ook deze Kool, die het Velijn-papier naar de Zaanstreek bracht. 

Delfshaven

Delfshaven had in de 16e eeuw ook een getijmolen ( een eb- en vloedmolen ), tevens papier-watermolen, in het delta-gebied van de grote rivieren aldaar. Ik vertel daar verder iets over bij het volgende hoofdstuk 'Getijden- en Schipmolen'.

Maar, 'Op Delfshaven', zoals dat destijds werd gezegd, werd in het midden van de 18e eeuw aan de Schie een windpapiermolen gebouwd. Het was, ook mooi omschreven, 'een zeer hegte, sterke en welgebouwde wind, graauw-papier molen'. Maar hoe kwam die daar ? Nou, in het jaar 1754 vroeg ene Cent of Sent ( vermoedelijk van de naam Vincent afgeleid wellicht ?) Palesteyn aan het bestuur van de stad Delft of hij bij de Delfshaven aan de westzijde van de rivier de Schie een papiermolen mocht bouwen. Dat werd toegestaan en er kwam een achtkantige stel-lingwindmolen, een bovenkruier, met daarbij lange, lage bijgebouwen ( droogschuren e.d. ). Deze nieuwe molen kreeg de hoopvolle naam''De Goede Verwachting'. Jammer genoeg en tegen alle verwachting in brandde de molen in 1863 af. Papiermolens in de omgeving, zoals die van Rijswijk, waarvan de oudste van 1634 was, waren qua papier op Delft geörienteerd.

Hierboven staat een kaart, tekening, uit 1512 van, rechtsboven, Delfshaven en linksboven in de hoek Rotterdam en linksonder Overschie.

Zoeterwoude

In Zoeterwoude stond ooit een volmolen, gebouwd in 1645 en deze achtkantige stellingwind-molen werd 1736 een papierwindmolen. Hij werd eerst 'De Zoeterwoudse Molen' genoemd en soms ook 'De Leidsche Papiermolen', maar sinds 1736 werd hij 'Papiermolen Delf(-t)zigt' ge-noemd; vermoedelijk omdat men vanaf de molen de Delftse torens kon zien. Jeremias Holle-beeck heeft de volmolen gekocht voor ƒ 1018,- en tot papierwindmolen verbouwd. De papiermolen moest wit schrijfpapier gaan produceren. De belangstelling voor witpapierfabri-cage was in die tijd groot na Het Rampjaar (1672). Er was overal een grote papierschaarste ! De vijandige Franse papierleveranciers waren uit- c.q. weggevallen en de Franse troepen hadden in Gelderland op de Veluwe veel papierwatermolens verwoest. Die papiermakers waren nood-gedwongen naar het westen, naar o.a. de Zaanstreek vertrokken met hun kennis over witpapier maken. Terug naar het begin. Daar was Frederik Jansz. ( zoon van Jansen ) pampiermaker, wonende tot Soeterwoude, buiten Leiden, op de Leytse Papiermolen. Hierover werd verteld, toen Hollebeeck de molen kocht: "Publijck verkopen een seer schoone Neeringrijcke Achtkan-tige wit Papier-Molen met 4 Backen en 3 Kuypen, voorsien van alle daer toe behoorende Gereet-schappen; als mede een fraey woonhuys, Thuyn, en verscheyde Vijvers met vers Water, die tot de Papiermakerij aangelegt zijn; staande omtrent 600 Roeden buyten Leyden aan de Weg van Soeterwoude, daer alles te Water en te Lant kan afgehaelt worden".

Over Leyden, Leiden gesproken: 't Papier LIJDT al,

                                                    en nimmer kijft,

                                                    Wat dat de mensche,

                                                      daer op schrijft.  

Maak jouw eigen website met JouwWeb