Getijden- en Schipmolens
Getijdenmolens
De vroegste, archeologisch gedocumenteerde getijdenmolen tot nu toe werd ontdekt op het terrein van het eeuwenoude Nendrum klooster op een eiland, Mahee, in Strangford Lough in Noord-Ierland. Een eiken stam, gevonden in de stenen kuil van de molen, was geveld in het jaar 787 na Christus. Dit jaartal werd vastgesteld na dendrochronologisch onderzoek door de Queens University in Belfast. Er werden ook molenstenen van 830 mm in doorsnede gevonden en het horizontale rad met houten schoepen of bolle peddels zou ongeveer 7/8 PK aan kracht hebben kunnen leveren. Dit alles werd gevonden, opgegraven in de zomer van 1999. De tekening hieronder links laat zien, hoe de Nendrum molen er bij benadering zou hebben uitgezien, compleet met horizontaal rad.
Het genoemde 'dendrochronologisch onderzoek' is de wetenschapsdiscipline die zich bezig houdt met het dateren van houten voorwerpen of archeologische vondsten, zulks aan de hand van in die voorwerpen herkenbare groeiringen of jaarringen.
Het schijnt, dat de alleréérste vermelding ooit van een getijdenmolen was in het jaar 960 in Basra, in Irak. Of die ook archeologisch gedocumenteerd is, is onbekend.
De allereerste PAPIERMOLEN in Nederland, een GETIJDENMOLEN nog wel, werd in 1586 gebouwd in Zwijndrecht, in de toenmalige heerlijkheid Schobbelands-Ambacht. Hij werd gebouwd door Hans van Aelst. Hij is omstreeks 1551 geboren in Antwerpen als zoon van een goudsmid/juwelier, genaamd Vranchois van Aelst en Kataryne de Colory ( ook bekend als Lynchen de Colegier(s ?). Hans van Aelst was een vluchteling uit Antwerpen en vestigde zich ergens tussen 1582 en 1586 in Dordrecht. Kennelijk vluchtte hij voor het Beleg van Antwerpen, tijdens de Tachtig-jarige Oorlog. Dat beleg duurde van ongeveer van 3 juli 1584 en 17 augustus 1585. Eerder, op 4 augustus 1576, ging de Spaanse Furie tekeer in Antwerpen onder het veelzeggende mom: "Santiago, Espãgna, A sangre, a carne, a fuego, a sacco ". Alles en iedereen werd vermoord, verbrand, verkracht, noem het maar op. Deze molen was in staat, door dat getijde, de stampers hamers van twee bakken aan te drijven. De molen van Zwijndrecht werd later verkocht aan Gilles Cornelisz Rees uit Dordrecht, een zouthandelaar, een zoutzieder !
Hij, Hans van Aelst dus, had toestemming daarvoor gekregen, octrooi gekregen op 25 april 1586 van niemand minder dan de Engelse landvoogd van toen, Graaf van Leicester. Hij was hier landvoogd van 1585-1587. Na die tijd moest hij als admiraal in 1588 de Spaanse Armada ( officieel de Grande y Felicisima Armada ) van de Spaanse koning Filips II tegenhouden; die wilde Engeland binnenvallen. In 1586 was Johan van Oldenbarnevelt ( die met het "STOCKSKE" volgens Vondel ) raadspensionaris / landsadvocaat in Holland.
Rond die tijd, ook in 1586, stichtte Jan Jacobsz. du Bois een windpapiermolen in Alkmaar, aan het Zeglis. Hij deed dit ook met verkregen octrooi van genoemde Graaf van Leicester. Het octrooi van 1586 werd in 1584 verlengd bij Resolutie van de Staten van Holland. Jan Jacobsz. du Bois en een andere papiermaker Aelbert Nanningh, hadden bij de Staten nog maar eens naar voren gebracht, met welke grote kosten de oprichting van hun molens gepaard was gegaan en van welk groot nut de oprichting was geweest, dit alles 'Tot gerief ende dienste van deze Verenighde Provinciën, wesende geseparateerd van de landen en provinciën alwaar diergelijcke papieren bij de stromen 't anderen toijden plegen gemaeckt ende gebeurt te worden'. Jammer, maar zij, Du Bois en Nanningh, kregen slechts 5 jaar verlenging van het octrooi i.p.v. de gevraagde 10 of 12 jaar. De twee papiermolens van Alkmaar waren van vroegeren datum 'den eenen binnen dien Stade aldaar, die gemalen wordt met peerden ende een andere buijten de voorsz, Stade, gemalen metten Wijnde'. Voor het einde van de 16e eeuw waren er in Alkmaar 3 papiermolens.
In 1586 gebeurde er hier nog meer. Het Beleg van Grave was gaande; wéér die Leicester voerde oorlog tijdens de Slag van Zutphen; Johan van Oldenbarnevelt wordt landsadvocaat; Simon Stevin voerde zijn valproeven met loden ballen uit vanaf een Delftse toren. Hij deed dit met de vader van Hugo de Groot. Stevin koppelde theorie aan praktijk, ofwel in zijn woorden Spiegheling en Daet. Simons motto was al even mooi:"Wonder en is gheen wonder". Hij verklaarde alles logisch, als natuur- en wiskundige én vernufteling. Hij werd niet voor niets de Leonardo da Vinci van de Lage Landen genoemd. Hieronder staat Simon Stevin afgebeeld.
Zie verder over hem onder het Maten, Merken en Méér-hoofdstuk.
Simon Stevin verklaarde ook de getijden met de aantrekkingskracht van de maan. Hij liet na zijn dood rond 18 april 1620 manuscripten na over, jawel, molenbouw. Bij leven had hij de poldermolen of gemaalmolen al verbeterd.
Bij deze getijdenmolen, die van Zwijndrecht dus, werd de eb-stroming als drijfkracht voor het onderslachtig waterrad gebruikt. De andere papiermolen werd in Dordrecht opgericht in een rosmolen en ook door Hans van Aelst, samen met Jan of Jean Lupaert en met de derde compagnon Adriaen Brants Janszoon. De plannen om van de rosmolen een papiermolen te maken, waren van 1588. Bijna alle getijdenmolens werkten op de eb-stroming, omdat de langzaam opkomende vloed niet voldoende stroming én kracht gaf. Zij waren dus enkelwerkend, bij één stroom, de eb. De oude getijdenmolen van Duinkerken schijnt dubbelwerkend te zijn geweest, uniek.
Het oprichten van de getijdenmolens in Zwijndrecht en die van Dordrecht had een 'seer groote excessieve somme van penningen vereist'.
Maar er waren méér van dat soort molens in Nederland en omgeving. Om even terug te koimen op de genoemde heerlijkheid. Dit was een ambachtsheerlijkheid of ambacht, de kleinste bestuurseenheid op het platteland. Deze middelbare- of nog lager, de lage heerlijkheid van een ambachtsheer of -vrouwe werden in leen uitgegeven door hoge leenheren zoals graven, bisschoppen en hertogen. De Heer Schobbeland van Zevenbergen kreeg het gebied rond het huidige Zwijndrecht als ambachtsheer. Deze privileges werden hier verleend bij oorkonde, met 3 hangende zegels in 1331 door Willem de Goede, graaf van Holland.
De naam Zwijndrecht is een samenvoeging van de West-Frankische woorden suin (Zwin, Zwijn) en drecht, drift van de rivier. Zwin komt van Suinen en kan vertaald worden zowel als het weglopen van water, als in het afnemen van diepte tijdens het getij eb. In feit betekent Zwijndrecht een getijdengeul waar kan worden overgestoken. Bij hoogtij of vloed lagen Zwijn- en Dordrecht aan elkaar. In Dordrecht lag de oudste haven, het Papegat. Nabij dit Papegat en aan de Weeskinderendijk t.h.v. de Dokbrug heeft een getijdenpapiermolen gestaan, die omstreeks 1592 werd gebouwd. Mogelijk is dit de getijdenmolen, die door Hans van Aelst is gebouwd in 1588, twee jaar na de bouw van de Zwijndrechtse getijdenmolen. Dit drukke baasje Van Aelst bouwde in 1589 ook nog een getijdenmolen in Hendrik-Ido-Ambacht. De molens waren eigendom van de Van Aelst Company, papierexporteurs, in die tijd met klanten in o.a. Engeland.
In 1594 volgde de ontmanteling van de molen van Zwijndrecht. Van deze molen was een beschrijving van het interieur, de oudste beschrijving in ons land én dus uniek. Het ging als volgt:
"In den eerste, als men den trap afgaet ant tweede gebindt, De persse meete cuype, Den block daer besijden met een cooper craen, nog een block mette haemer ofte stampers mette wendellaers met een cooper craen".
"Int derde gebindt De pompe mette buys met twee wijntonnen met ijsseren banden, nog het groot radt met schijffloep mette as ende eenen back met een cooper craen". Het betrof hier een waterrad met een diameter van circa 3 meter, dat door een drijfmechanisme op de juiste hoogte werd gehouden. Via een nokkenas werden de stampers in twee bakken aangedreven.
"Int vierde gebindt Drie cuypen, de perssen, een block mette haemers ofte stampen mette wentelaer met een cooperen craen".
Over de zolder werd aldus geschreven: “Alle die touwen ende basten ende spanten daar men het papier op hanck ende droocht”.
In eerste instantie dacht ik, dat met de gebindten, zoals hierboven omschreven, etages of verdiepingen werden bedoeld, maar dat is dus niet zo, werd mij verteld door Bauke HÜSKEN, een bekende via Facebook én cultuurhistoricus.
Het is een misvatting om gebinten te vertalen met verdiepingen van een gebouw.
Gebinten zijn houten constructies, waarvan er steeds meerdere achter elkaar zijn gebouwd.
Er kan dan sprake zijn van een langsgebint of een -vaker voorkomend- dwarsgebint.
Hier is duidelijk sprake van een viertal dwarsgebinten dat achter elkaar in één ruimte op één niveau stond en zo de breedte van een bepaalde ruimte vormde.
Dat hier sprake is van een breedte in één ruimte, blijkt uit het feit dat men in Oost-Nederland de afmeting van een huis vaak werd uitgedrukt in het aantal gebinten, zoals men in Kampen deed en hieronder te lezen is:
"Huus van vi gabynde" (huis van zes gebinten) (1453, Kampen). Je kunt hier het woord gebint dus het beste vertalen met travee of beuk.
Al is dat niet helemaal waar, want een travee of beuk loopt dan van gebint naar gebint.
In het Kampense geval was er sprake van een huis van zes gebinten en dus vijf traveeën of beuken.
In deze molen, de Zwijndrechtse getijdenmolen, tevens papiermolen, is er sprake van vier gebinten en dus drie daartussen liggende traveeën of beuken.
Duidelijk is er sprake van een zolder, waar spanten en 'basten' (mogelijk ruw bewerkte takken voor de sporen) in voorkomen. Hier werd het geschept en geperst papier te drogen gehangen.
Vanuit die zolder liep er een trap diagonaal naar de begane grond. De ruimte van deze trap nam daarbij één beuk in beslag, de ruimte tussen de gebinten 1 en 2.
Er wordt in de tekst gesproken over 'aent tweede gebint', waarmee deze ruimte bedoeld wordt; de ruimte, de travee, de beuk tussen het eerste en het tweede gebint. De ruimte waarin dus ook de zoldertrap stond.
Verder is er sprake van 'Int derde' en 'Int vierde' gebint, hetgeen je het beste kunt vertalen in 'in de middelste beuk / de beuk tussen het tweede en derde gebint' en 'in de derde beuk / oftewel de beuk tussen het derde en het vierde gebint'.
Het hiervoor omschreven kostbare interieur is vermoedelijk verkocht aan de Dordse apotheker Jacob Corstiaensz, die daarmee in 1595 een nieuwe papiermolen in Brielle stichtte.
Al het hiervoor omschrevene in de 16e eeuwse archiefstukken van Zwijndrecht was geschreven op Frans en Zwitsers papier.
In 1596 lag in Schiedam in de Vlaardingerstraat, nabij de Vlaardingerpoort een papier-watermolen, genaamd 'De Oude Volmolen', en was ook een getijdenmolen, werkend op het getijde, op eb en vloed. Hierboven staat hij afgebeeld op een tekening van Jaques de Gheyn uit 1598. De molen was in 1596 in werking als papiermolen en ook van 1613 tot 1652. Hij werd gesticht door ene Nicolaes Tserraerts als nieuwe papiermolen in Schiedam, met wellicht de werktuigen uit de molen van Hendrik-Ido-Ambacht. De compagnon van Tserraerts was Jasper Troyens bleef nog jaren actief als boekverkoper en uitgever in Dordrecht.
Delfshaven had in de 16e eeuw ook een papiermolen, één van de getijdenmolens in het delta-gebied van de grote rivieren. In 1598 werd een 30-jarig consent gegeven voor een eb- en vloedmolen op het Westerhoofd in Schiedam. Het consent betrof een volmolen, maar gold desgevraagd ook voor een run- of papiermolen. Er is echter nooit komen vast te staan, dat er ooit papier werd gemaakt. Dus, blijft het een gewone, een van de vele getijdenmolens én passend in dit hoofdstuk. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was de molen bekend als 'De Bakmolen' en schijnt altijd als volmolen te hebben gedraaid.
Leuk gegeven; in het geboortedorp van mijn vader lag op de rivier de Dommel ook een volwatermolen. Hierboven is hij afgebeeld. Daar lag zeker in 1350 al een watermolen en werd in 1792 eigendom van lakenfabrikant Pieter Vreede uit leiden. Laken is een wollen stof, die eerst wordt geweven en vervolgens vervilt ofwel gevold.
In Middelburg had men ook een getijdenmolen gelegd; dat was een gewone, geen papiermolen en hoort hier eigenlijk niet thuis ( had niet de goede "papieren" om papier te mogen maken ).
Het unieke van deze molen waren de drie functies binnen 1 object, namelijk een spuisluis, een schutsluis en een keersluis.
Hierboven in het midden staat hij, heel fraai en kunstig geschilderd door de kunstenares Wieteke Hendrikx. Ik mocht deze afbeelding van haar gebruiken, waarvoor ik haar erkentelijk ben.
Deze onderslagmolen uit 1763 lag aan de Stadsschuur. In die tijd kwamen een nieuwe sas ( = een sluis) en spui tot stand. Het nieuwe sas gebruikte men voor het schutten van schepen, maar ook voor de zogeheten watervang. Deze molen was een korenmolen met een rad van ongeveer 23 voet, dat is ongeveer 7 meter in doorsnede. De watervang is het binnen laten van water bij vloed voor het aandrijven van de molen, om te malen, maar ook, heel belangrijk, voor het schuren van de haven bij eb. Per getij kon er 4 á 5 uur gemalen worden. Dit schuren had tot taak om de waterloop niet te laten dichtslibben In de omgeving van de huidige molen werd in 1551 een getijdenmolen gelegd in verband met de aanleg van de Nieuwe Haven. Hier was het hoogteverschil tussen eb en vloed ongeveer 2 meter en per getij kon men 4 à 5 uur malen. In het gebouw van de Middelburgse molen is nu een artsenpost gevestigd en aan de zijmuur is, als een soort nagedachtenis, een stalen rad gehangen. Hieronder staat de Godin van het Getij.
Mooi, zo'n eerbetoon aan toen. Los van deze getijdenmolen had men in Middelburg heel lang geleden ook nog een papiermolen, vermoedelijk ook een getijdenmolen. De derde getijdenmolen dus. Wist ik helemaal niet. Die papiermolen was bekend in 1595 onder de naam pampiere meulen. Op 2 juni van dat jaar werd bij de Staten van Zeeland door Gregoire Gillis, koopman en ingezetene van Middelburg, een rekest gedaan, "versouckende octroy om alleen voor hem ende sijns actie hebbende op te mogen richten een ofte meer grauwe pampiere molens over geheel Zeelandt, met verbodt aan alle anderen eenige dyergelicke manufacturen binnen deze landen naer te maecken, gedurende den tijdt van twintich naest-komende jaeren". Aan Gillis wordt octrooi voor 10 jaar verleend, maar moet binnen het jaar dat octrooi in praktijk zijn gebracht. Door de stad Middelburg wordt aan Gillis een weitje buiten de Segeerspoort, ook wel St. Geertruidus-poort genoemd, verkocht om daar de pampiermeule te bouwen. De eerste vermelding van deze poort is uit 1351 en in 1438 werd bij de poort een valbrug gebouwd. In eerste instantie kwam deze papiermolen buiten de stadsvesten te staan, maar later kwam hij daarbinnen te liggen. Uit een rekening uit 1600 bleek het volgende: "Ontff (angen) een jaar pachts van de oude bleeckerie tussen Segeersstraat en Langevijlepoorte bij de pampier meulen".
Het schijnt, dat de eerste vermelding van een getijdenmolen in Middelburg dateert van 1314, aan de Dam / Spuistraat.
Wat heel typisch is in deze materie van verschillende molens, is dat zelfs nog in 1994, pas geleden nog, in de Provinciale Zeeuwse Courant de getijdenmolen als waterradmolen werd aangeduid. Nou is een getijdenmolen wel een waterradmolen, maar elke waterradmolen is nog geen getijdenmolen. Oftewel: een koe is wel een rund, maar een rund is nog niet zomaar een koe. Wie is er hier het rund ?
Er is ook nog een zeer vroege vermelding in 1220, over een watermolen, een getijdenmolen, in Zierikzee.
Een andere bekende getijdenmolen was die van Bergen op Zoom, daterend uit 1499 en jammerlijk verdwenen in 1887, n.l. De Grote Watermolen aan de Oude Vissershaven. Het waterrad werd tot ongeveer 1792 door het getijdenwater bewogen. Hij staat hierboven afgebeeld. Mooi hè ?
Deze getijdenmolen maakte deel uit van de buitenmuur van de vestingwerken van Bergen op Zoom en lag op de Binnen Schelde te wachten op eb en vloed, zoals het hem betaamde !
Deze molen was van het begin eigendom van de Markies van Bergen op Zoom. Iets eerder, in 1717, werd over de Vlissingense getijdenmolen geschreven: " De Koorenmolen, die van 't zee-water bewogen van eb naar vloed gaat". Mooi toch, zo omschreven?
Op het sociale media-kanaal Facebook zag ik een foto van een gebouw in Gouda, waarvan ik dacht, dat het wel eens een soort watermolen kon zijn. Na enig zoeken kwam ik uit bij de oude volmolen, runmolen én GETIJDENMOLEN met de naam 'Grote Volmolen' uit 1631, die in 1870 als zodanig verdween. De molen werkte op het water van de Hollandsche Ijssel of gewoon Ijssel, oorspronkelijk een zij-arm van de Lek; het was een getijde-rivier. De schoepen van de watermolen staken 8 centimeter in het Ijsselwater en het verschil, toen, tussen eb en vloed varieerde van 1,80 meter in de zomer tot 3,30 meter in de winter. Na het in-beweging-zetten van het grote waterrad loosde de mollen het water in de stadsgracht. En nu komt het mooiste van dit alles. De Grote Volmolen was in 1679 in gebruik als papierwatermolen.
In Suriname had men ook ooit een getijdenmolen, wat beschreven werd door A. Tutein Nolthenius.
Men had daar een vloed van 7-8 voet bij doodtij en bij springvloed 10-12 voet.
Bij ons in Nederland heeft men een getij van gemiddeld 1,5 meter in Rotterdam en in Zeeland 3 à 4 meter. In Saint Malo, Bretagne, heeft men een tij van ongeveer 15 meter.
In Suriname was de vloed tot bijna 100 kilometer landinwaarts. De molen werkte alleen bij Springtij ; vier dagen vóór en vier dagen ná volle- en nieuwe maan. Het onderslagrad van de Surinaamse molen was 11-12 meter in diameter en zo’n 78 centimeter breed.
Springtij is de periode van het getij, tij of getijde, waarin het verschil tussen hoog- en laagwater het grootst is. De vloed komt hoger dan gemiddeld en lager dan gemiddeld.
Springtij komt eens in de ongeveer 15 dagen voor, tweemaal per Synodische Maand, oftewel Lunatie; dat is de tijd tussen twee nieuwe manen.
In Frankrijk, in Bretagne, heb ik twee getijdenmolens gezien; de ene was in zee gelegen bij L’île de Bréhat, Moulin à Marée du Birlot ( ofwel, in het Bretons Milin-vor ar – Birlo e Enez-Vriad ) en de ander op de wal, de kade bij Trégastel, Moulin à Marée du Grand Traouiero, aan de Côte d’Armour.
Hierboven staan vier foto's van Moulin Quinard à Saint Jouan de Guérets, in de buurt van Saint Malo aan een baai van de Rance, waar de Couaille-ruisseau uitkomt.
Hieronder een oude foto van Le Moulon du Prat.
Hier lag, op de Rance, ook nog Le Moulin du Prat; ik weet niet van welk jaar die is. Hieronder staan 3 foto's van Du Prat en zijn omgeving, waar eb en vloed vrij spel hebben. Volgens Didier Rault uit Bretagne werd Dun Prat al rond 1150 in een in het Latijn geschreven document vermeld, maar dat geeft geen absolute zekerheid omtrent de ouderdom van de getij-molen. Met wél een zekerheid is te zeggen, dat hij uit de 14e eeuw dateert.
'Un tel moulin fonctionne sur le flux de la marée, du flux et du reflux. Dit oude juweel, zeg maar BIJOU, ligt aan de Smaragd Kust of Côte D'émeraude van Bretagne. De oude naam van molen was Launay-Quinard, een korenmolen van de familie Burgot, daarna Dagornes en als laatste maalder De Fanouillères.
In 1839 nog had deze getijdenmolen nog 2 grote waterraderen en in 1890 kwam er een turbine met een horizontaal rad in de kelder. De molen had buiten de kelder ook nog 3 verdiepingen én een zolder. Hieronder zie je nog maar eens hoe groot de molen is.
De molen op Bréhat was eigendom van de Duc de Penthièvre, Seigneur du L’île de Bréhat en dateert van 1632.
De molen, de zeemolen, van Trégastel, dateert van 1375. Hieronder staan 3 foto's van zee-molens in Bretagne.
Aan de andere kant van de zee lag in Engeland, in Suffolk, de getijdenmolen van Woodbridge, op de rivier de Deben, die al in het jaar 1170 werd vermeld.
Hij werd in 1792 gereconstrueerd zoals hij er nu uitziet. Hieronder staat hij te glimmen, geschilderd en wel. In 2011 werd de korenmolen in volledig werkende staat geopend.
In opdracht van koning Willem I, De Veroveraar, werd een grote enquête, een Survey, gehouden, om de nationale rijkdommen, ook watermolens, in beeld te brengen én om effectief belasting te kunnen heffen. In Engeland stonden destijds ruim 5600 molens. Dit alles werd opgetekend in het Domesday Book. Willem I viel in 1066 vanuit Normandië Engeland binnen en versloeg de Angelsaksen bij de beroemde Slag bij Hastings op 14 oktober 1066. Die beroemde slag werd echter bij wat nu Battle heet, geleverd.
Hij zag in april van dat jaar de Komeet van Halley en vond dat een goed voorteken voor de strijd. Die strijd én de Komeet zijn afgebeeld op het beroemde Tapijt van Bayeux, rechts boven in het detail hierboven; je ziet de mensen wijzen. Trouwens, die Komeet van Halley wordt in 2061 weer verwacht in ons zwerk.
In dat Domesday Book uit 1086 werden al meerdere Engelse ( en Ierse ) getijdenmolens genoemd. Zo werd de Eling Tide Mill in Eling, Hampshire, ook al in 1086 genoemd. Hieronder zie je de oude Eling Mill. Deze Eling Mill werkt 5-7 uur per dag, nog steeds.
Wat te denken van Place Mill in Christchurch, Dorset. Een Angelsaksiche watermolen, ook in het grote D. Book, die het water uit de Avon haalt en het weer uitgiet in de Stour. Hieronder staat hij geschilderd en gefotografeerd.
Welke hier niet mag ontbreken, is The Three Mills op de rivier Lea, in het Londense Newham. In de 16e eeuw werden 3 molens 2 molens, House Mill en Clock Mill, één complex. Het schijnt, dat de House Mill de grootste getijdenmolen van de wereld was. In 1878 nog waren er 7 raderen. Tegen de 18e eeuw waren er ongeveer 76 getijdenmolens in Londen, waaronder 2 op London Bridge. Hieronder zie je grote complex van Three Mills, met rechts de Clock Mill.
Hierboven zie je de Thorrington Tide Mill op de Alresford Creek in Essex en hieronder de Battlesbridge Tide Mill, ook in Essex.
Ik wil nog één Engelse getijdenmolen vermelden en laten zien vanwege zijn geschiedenis en uitgebreide beschrijving, wat op zich best uniek is. Ik heb het dan over de oude Carew Tidal Mill, oostelijk van het Kasteel van Carew uit het jaar 1270. Dit alles ligt in Pembrokeshire in Wales. Hier lag al ooit een watermolen in de tijd, dat het kasteel gebouwd werd en was om dat kasteel te bedienen van meel e.d. Deze Carew Getijdenmolen werd ook geschilderd door Henry Gastineau ( Castle and Mill). De getijdenmolen staat aan de zuidkant van een dijk, een cause-way, over de Carew Rivier, een getijdeninham ten oosten van de Milford haven. De molen heeft 3 verdiepingen met een zolder en een leien dak. Op de begane grond bevindt zich de mechaniek om de sluisdeuren 2x per dag te openen bij eb en 2x per dag te sluiten bij opkomende vloed. Dan komt het water vanuit de rivier via een stroomgat in de dijk naar de molenvijver, totdat het weer eb wordt. En dat allemaal onder de invloed van de maan. Deze getijdenmolen is helemaal intact en ook nog een museum. Hieronder 3 foto's van Carew, waaronder een aparte overbrenging van rad naar wormwiel en tandwiel.
Hierboven staat schematisch weergegeven hoe het tij werkt op het molenrad én het malen.
Qua jaartal komt de getijdenmolen in België, in Rupelmonde, in de buurt van voorgenoemde.
De Spaanse Molen in Rupelmonde dateert van 1516, maar op deze plaats stond in het jaar 1187 al een door water aangedreven molen. Ook oud dus. Hieronder staat hij mooi te wezen. Iets verder staat nog een mooi schilderij van deze unieke watermolen, getijdenmolen.
Over écht oud gesproken v.w.b. een getijdenmolen. Het schijnt, dat op de plaats van de getijdenmolen van Hamme, uiteraard een onderslagmolen en gelegen op de rivier Durme, al in 1389 een getijdenmolen lag. Jammer genoeg brandde die in 1452 af tijdens de Gentse Opstand. Het gebouw staat er nog en is nu een restautantje, naast de Oude Durme.
In Temse was er in de 13e eeuw ook al een getijdenmolen, De Vlietmolen aan de Schelde aan de Wilfordkaai.
Om dicht in de buurt van Rupelmonde, Kruibeke, te blijven; in Antwerpen bestond er in 1552 een getijdenmolen op de Sint-Jansvliet, de Sint-Jansmolen, een graanmolen.
De Sint-Jansvliet was al rond 1200 gegraven en was deel van de toenmalige zuidelijke stadsgracht.
De vliet was eigenlijk een soort havenkanaal in de buurt van de Schelde.
Naar het schijnt, lag er in Basra, in Irak dus, al een getijdenmolen in het jaar 960. Deze lag 100 kilometer van de Perzische Golf, op de Sjatt al-Arab, het verlengde van de Tigris en de Eufraat. In feite lag deze molen dus bijna in het paradijs.
De hier genoemde getijdenmolens, behalve die in Zwijndrecht en Dordrecht, waren geen papiermolens, maar gezien het aparte én de connectie met Zwijndrecht heb ik ze toch maar genoemd. Ze verdienen het, altijd maar werkend bij tij en ontij ( of bij nacht en ontij ?). In ons land schijnen ongeveer 22 getijdenmolens in Zeeland bedrijf te zijn geweest. Die van Tholen heeft 550 jaar dienst gedaan.
Hieronder kon ik nog een schilderij kwijt van de Spaanse Molen in Rupelmonde, de getijden-molen. Ik moést hem hebben.
In Goes lag ook ooit een getijdenmolen, met de aparte naam De Luie Elf. Hij zou al in 1399 bestaan hebben. Een bordje op het gebouw vermeldt een jaartal 1643. Hij is nu bekend als Het Soephuus of 't Soepuus. Deze ex-getijdenmolen was ooit een korenmolen.
Getijdenenergie is eigenlijk afkomstig van de maan en in mindere mate van de zon. Doordat de maan en zon steeds op andere plaatsen het hardst om deze grote watermassa's als oceanen trekken, ontstaan afwisselend eb en vloed. Het mooie is, dat deze energiebron voorspelbaar is, wat niet het geval is met zonne- en windenergie. Tij is er altijd bij, ook bij ontij.
Voor een getijdenmolen was een natuurlijk kreek of rivier nodig, die vanuit zee landinwaarts liep. Het verlengde van de waterloop, kreek of rivier, werd gevormd door een smal, gegraven spuikanaal, dat uitmondde in het molenwater. Als bij vloed dat molenwater vol was gestroomd, sloot men dit reservoir af met een sluis. Nadat het eb was geworden en de zee zich had terug-getrokken, zette men de sluis open en stroomde het molenwater weg via een in de loop van het spui-kanaal gebouwde waterradmolen, een getijdenmolen. Met behulp van deze waterenergie dreef men in Dordrecht de papiermolen aan.
Hierboven staat een oude kaart van Jacob van Deventer, met de getijdenmolen ingetekend.
Ruim vóór die tijd betrok men nog papier van over de zuidelijke grens.
Bijvoorbeeld in het jaar 1401 werden vanuit Antwerpen t.b.v. de Heer van Gelre, ene Willem I van Gulik, 2 riem pampiers gebracht. In 1404 werd 1 riem Lombartspapier gebracht ( maar aan wie ?). Nog even terug naar de eerder genoemde Hans van Aelst, die eigenlijk Jan heette maar meestal bij zijn roepnaam Hans werd genoemd. Jan was de 40-jarige zoon van een Antwerpse goudsmid.
Schipmolens
In 1589 vertrok Van Aelst van Dordrecht naar Tiel op de Betuwe, waar hij vergunning vroeg om op de rivier de Waal een schipmolen voor de papierfabricage te mogen leggen. Hij nam molenbouwer Gerrit Verstappen mee. Hij,Van Aelst, koos Tiel omdat de stad aan de Waal flink boven de getijdengrens lag, zodat het water altijd in dezelfde richting stroomde.
Op 31 januari 1590 werd zijn verzoek ingewilligd, maar, let wel, onder voorwaarde, mits,
……..“Mitz dat hij den zelven molen sall leggen op stroem, daer hij bequaemst befonden sall worden, dat durch dien die stadt und die Schaerdijcke niet beschediget en worden, und dat den suppliant hem selven sall versehen van zijn wononghe und all gereetsschap hem van noden, mitz gevende alsulcke recognitie als men hem is overkoemen “. Vermoedelijk hebben zij een molen gebouwd, die bestond uit twee schepen, met daartussen een groot waterrad. Op het ene schip, het huisschip, stond de papiermolen en alles wat daarbij hoort. Het andere, kleinere schip fungeerde als drager van de as van het waterrad.
Helaas, het noodlot sloeg toen. De Tielse schipmolen, uniek in Nederland, zonk door onbekende oorzaak in het jaar 1591 en wel op 24 november, pal voor de stad.
Een schipmolen voor papier maken ? Zo’n molen was nog niet ter sprake gekomen én in Nederland een vrij bijzonder verschijnsel. Wat wel een bijzonder verschijnsel is, is een 'schip van papier', zoals hierboven, gemaakt door Emma Taylor. Vele jaren later, in 1638, had de zoon van Jan van Aelst, Frans, een conflict met de Vrouwe van Rosendael, Ermgart van Dorth, over 'verbeterongen aan drie plaetsen tot pampiermolens te gebruicken'.
Zeldzame exemplaren lagen in Maastricht op de Maas, hieronder afgebeeld in kleur en zwartwit ( 8 stuks, 2 aan 2 bij elkaar, fraai weergegeven op een kaart uit 1652 van de Amsterdamse cartograaf Joan Blaeu ), vanaf de 14e eeuw in Deventer op de IJssel en vanaf de 17e eeuw in Nijmegen en Tiel dus op de Waal. Die van Nijmegen lag ter hoogte van de Veerpoort in de buitenbocht van de Waal, waar het water het snelst stroomde. In 1394 lagen die van Maas-tricht tussen het inmiddels verdwenen Antonius-eiland en de westelijke Maasoever. Volgens de kaart linksonder staat er op het eiland de naam Grijndt, ook bekend als De Griend. De molens moesten ook waterrecht betalen aan de rentmeester van de Brabantse Domeinen. Volgens een rekening uit het 1394 moest er er op St. Margrietendag een halve mudde rogge waterrecht betaald worden. Voordien was dat 13 vaten rogge. Het schijnt, dat de schipmolens lompe gevaarten waren, die bij het minste of geringste (hoogwater, ijsgang) van hun ankers lossloegen en dan onhandelbaar tegen de walkant sloegen, of nóg erger, in de Maas zonken. Het is niet bekend of het, qua type molen, hier het Duitse betrof, met een rad, of het Franse type met aan iedere zijde van de schipmolen een rad, dus twee in totaal. In de 17e eeuw verdwenen hier op de Maas de schipmolens.
Zelfs in Zutphen werd al in de 15e eeuw een opvolger van een al aanwezige en dus oudere schipmolen gebouwd.
In Roermond was halverwege de 19e eeuw nog een schipmolen, werkend als graan-, pel- en looiwatermolen.
Schipmolens werden ook wel scheepsmolen genoemd. Hieronder staan er enkele afgebeeld in Duitsland.
In Parijs in Frankrijk lagen ooit 80 schipmolens op de Seine. Als men verder zoekt in de molengeschiedenis komt men erachter, dat in Keulen in Duitsland een hele batterij van aan elkaar gekoppelde schipmolens op de Rijn lagen. Dit was rond 1531 ! Mogelijk dat er in Keulen eerder al schipmolens lagen op de Rijn. Er is namelijk een schilderij uit 1411 over het marte-laarsschap van de heilige Ursula en de 1000 maagden, met linksonder op dat schilderij een duidelijke schipmolen. Dat verzin je als schilder natuurlijk niet.
In het Duitsland van nu ligt een reconstructie van een oude schipmolen uit de 18e eeuw op de Wezer in Minden. Hieronder staat hij.
Gaat men nóg verder terug in de tijd, dan komt men te weten, dat in Bagdad zo’n 60 schip-molens lagen.
De uitvinding van de schipmolen was toegeschreven aan een Byzantijnse generaal Flavius Belisarius, die in het jaar 538 de stad Rome tegen de Goten verdedigde. Hieronder staat een "schiffmühle" en een "wassermühle afgebeeld op en nabij de rivier Mulde in het Duitse Höfgen.
Dit volk had de aquaducten gesaboteerd, waardoor de wateraanvoer stil kwam te liggen en de watermolens niet konden malen. Door een innovatieve constructie van schipmolens binnen de muren van Rome op de rivier de Tiber, kon Rome toch van meel worden voorzien. Hierboven staan scheepsmolens of schipmolens op de Tiber in Rome afgebeeld.
Deze Belisarius had de uitvinding van de watermolen, gedaan door ene Marcus Vitruvius Pollio, zeg maar gewoon Vitruvius, verder uitgewerkt, doorontwikkeld.
Vitruvius, een Romeinse militair, architect en ingenieur, leefde van ongeveer 85 tot 20 voor Christus en had in zijn grote werk Architectura Libri Decem, in hoofstuk 10, de watermolen al beschreven.
Hij is ook zeer bekend geworden als de Vitriviusman van Leonardo da Vinci; die man beeldt de ideale maten uit !
Ik wilde nog eventjes in Italië blijven, en wel in Toscane. Mijn kleinkinderen Yara en Rens zijn nu, augustus 2021, met hun moeder Gaby in Toscane op vakantie en dan ga je als molenlief-hebber toch eens rondkijken op Wikipedia en Google of er daar geen mooie watermolen of zo te vinden c.q. te bezichtigen zijn. En jawel, die zijn er, in alle maten en soorten. Om in de trant van dit hoofdstuk te blijven, heb ik een unieke getijdenmolen gevonden. Hoe is het mogelijk, hè ? Het is hem wéér gelukt. Die getijdenmolen ligt in de lagune van Orbetello.
In de periode rond 1650 had Orbetello een defensieve verdediging, zelfs op de westelijke top van zijn kleine schiereiland, waar de Porta a mare was, ooit - delle Mulina genoemd: het was een eenvoudig wachthuis. Maar het is waarschijnlijk, dat een klein garnizoen soldaten van dit wachthuis de taak had om de negen molens te bewaken en mogelijk te verdedigen die, gerang-schikt in lijn en gelegen in de lagune, zorgden voor de voedselbehoeften; zo niet van de hele staat, zeker van de stad.
Dit waren molens die, nog in het midden van de zeventiende eeuw, tarwe maalden, niet met de middelen van wind en zeilen, zoals voorheen, maar overgeleverd aan de genade van een kunstgreep en een spel van dezelfde wateren van de vijver volgens ene Ademollo, dat wil zeggen, het exploiteren van de beweging van de wateren bepaald door de getijden.
Ademollo suggereert, dat de molens van Orbetello hydrologische machines van aanzienlijk historisch belang waren die, hoewel meer recent, naar analogie met veel windmolens die in Griekenland en Spanje waren geïnstalleerd, de kracht van de winden uitbuitten en daarom waren uitgerust met zeilbladen, in ons geval georiënteerd 5 tot sirocco en vier tot mistral; in meer afgelegen tijden maakten ze gebruik van de getijden, dat wil zeggen de periodieke en constante eb en vloed van het water van de zee (bijzonder gevoelig in de lagune van Orbetello) die om de zes uur, vanaf de Tombolo della Giannella, in de buurt van de Peschiera-toren, de lagune binnengaat en verlaat, wat resulteert in een hydrologisch fenomeen van enorme proporties.
Blijkbaar, zowel om de productie van tarwe aan te kunnen, als om het product te garanderen aan de onderdanen van de staat (inclusief soldaten), en sinds de tijd van de Sienese heerschappij, zetten de inwoners van Orbetello de negen molens in lijn om het meeste uit de periodieke en constante beweging van de stromingen te halen.
Slechts één van de negen bovengenoemde molens is nog over, onlangs gerestaureerd.
Waar ik inmiddels ook achter gekomen ben, is dat er op de Donau bij Wenen in Oostenrijk, óók schipmolens of scheepsmolens hebben gelegen. Niet 1, geen 2 maar bijna 60 schipmolens werden hier geëxploiteerd. De lagen bij Kaisermühlen, dat voor het eerst in 1674 werd genoemd in een document. Kaisermühlen had zelfs, hoe toepasselijk, een schipmolen in het stadswapen, hieronder afgebeeld. Eén van de Donau-schipmolens zou de mooie naam Julischka dragen.
Toen heette het nog Hof- und Kaisermühlen. De naam verwijst naar de moleneigenaren, vissers en vlotlieden, die hun, v.w.b. de eerstgenoemden, Kaiser-molens hadden liggen in het Kaiser-wasser, een belangrijke zij-arm van Donau, genoemd naar de Romeinse riviergod Danuvius. De vlotlieden, die een, in Oostenrijk, uitgestorven beroep uitoefenden, vervoerden vlotten boom-stammen in een Trift via een vlotsloot naar b.v. scheepswerven of houtskoolbranders. De vlotlieden werkten met een vlothaak en maakten de boomstammen aan elkaar vast met wieden of wiedels, gedraaide takken van plantaardig materiaal zoals hazelaar wilg es e.d.
Een oud vlot-gezegde luidt: "Het leven van een vlotter hangt aan een wiede". Da's nog eens vlot gezegd. Dat vlot wel. De Donau, waar we het hier over hebben, is een krachtige, lange rivier met een lengte van zo'n 2850 kilometer en een gemiddelde waterstroom van 6855 kubieke meter water per seconde. In zijn lengte verbindt hij 10 landen en erlangs worden maar liefst 17 talen gesproken.
Hierboven staat een schipmolen, lijkend op die van Orth an der Donau. Deze Donau is een rivier, die krachtig is, met een lengte van zo'n 2850 kilkometer en een gemiddelde waterstroom, over de heel de lengte gemeten, van 6855 kubieke meter per seconde. Hieronder kunt een filmpje zien over de Orth-schipmolen. Hij is gebouwd door de familie Martin Zöberl volgens plannen uit de 18e eeuw. Deze familie had al ooit een molen in Schönau an der Donau. De enige molen die ik ken in Schönau is de Hörselmühle, nu zo'n 605 jaar oud.
Dit is'um echt, de schipmolen van Orth. Hij is gebouwd op twee molenschepen, met daartussen een 12 meter breed scheprad.
In de molen van Orth staat in een balk gebeiteld:
"Ich bin geschaffen,
von geschickter hand,
so das ich mahlen kann,
für stadt und land "
anno 1998-2001
Los van de Donau; aan de Elbe en aan de Rijn, aan de Weser, Leine en Mulde, aan de Oder en Saale waren scheepsmolens ofwel schipmolens werkzaam, vaak als graanmolens. De heul erg vroege schipmolen bij Tiel was voor papier maken, als unieke. Ruim voor die van Tiel, werd de 1e vermelding van een schipmolen op de Rijn gedocumenteerd in het jaar 840. In de porseleinstad Meissen, waar vanaf 1708 dat mooie serviesgoed werd gemaakt, werd voor het eerst in 1227. een schipmolen gedocumenteerd, lang geleden en in het jaar dat b.v. Genghis Khan stierf. Maar ja, wie maalde daar toen om, toch ?
Maak jouw eigen website met JouwWeb