Gedichten, spreuken, verhalen

*Over wit papier gesproken; een gezegde uit Japan, uit de 12e eeuw luidt: 'Wanneer je iemand een geschenk geeft, wikkel het dan in zuiver, wit papier'.

Zuiver wit papier staat symbool voor zuiverheid, goddelijkheid en wordt gebruikt bij de Shinto-rituelen. Hét hoge doel van Shinto is zuiverheid en properheid.

*Ulman Stromer heeft nog ooit een soort kroniek geschreven, waarin hij verhaalt over gebeurtenissen in zijn familie, bedrijf en politiek. Dat deed hij in de  ' Püchel von meim slecht

( geslacht, familie ) en abenteur '.

Hij bedacht: 'Ir wirt vil forget, di nicht to becribbled , oftewel, vrij vertaald:  'Wat je niet opschrijft, wordt vergeten'. Zoiets had Maria Tesselschade ook ooit bedacht, in de 17e eeuw.

*In 1589 vertrok Van Aelst van Dordrecht naar Tiel op de Betuwe, waar hij vergunning vroeg om op de rivier de Waal een 'schipmolen' voor de papierfabricage te mogen leggen. Op 31 januari 1590 werd zijn verzoek ingewilligd, maar, let wel, onder voorwaarde, mits, ………

……..'Mitz dat hij den zelven molen sall leggen op stroem, daer hij bequaemst befonden sall worden, dat durch dien die stadt und die Schaerdijcke niet beschediget en worden, und dat den suppliant hem selven sall versehen van zijn wononghe und all gereetsschap hem van noden, mitz gevende alsulcke recognitie als men hem is overkoemen '.

*Ik moet nog even papierwindmolen 'De Herder' in Zaandijk noemen ( met windbrief uit 1689 ), vanwege het raadsel, dat staat geschreven op de brug naar het erf. Het luidt als volgt:  

                               'Hij, die niet mist, mist juist het al,

                                Hij, die wel mist, mist niemendal'.

De betekenis van die regels is, tot nu toe, onopgelost, wat ik wel weer begrijp.

*In een proces uit 1663 zei Johan van Steenbergen tot Nijenbeek, dat het 'aftrecken ( nee, dit is iets anders !) van ’t water van iemands molen so nauw luisert, dat daeruyt het spreekwoord comt, dat niemand het water van zijn molen wil laten trecken'. Hij, Johan, noemde ook nog een hierop van toepassing zijnde Duits gezegde:

'Wie kein Schaeffer weijde genugh hette,

Also hette auch keijn neuwen Muller wasser genugh'. 

Een  Schaeffer is een schaapsherder ( én een vulpenmerk, waarmee je mooi op papier kunt schrijven ). 

Het proces ging over een nieuw te leggen watermolen over de Emperstrang én zijn oud recht en genot van waterleiding van de Loener- en Voorsterbeek.

*In augustus 1697 kwam Peter I Alexsejevitsj Romanov, bijgenaamd Tsaar Peter de Grote, incognito naar de Zaanstreeks, waar hij verbleef tot juni 1698. Hij gebruikte de schuilnaam Pjotr Michajlov. Hij hield zich met een duizelingwekkende hoeveelheid zaken bezig, zoals het maken van horloges, scheepsbouw en papier maken, zoals werd beschreven in een boekwerkje uit 1717, genaamd: 'D’ontzachlyke Onderneemingen van zyne Czaarsche majesteit Peter Alexewitz'.

*Als klein schandaal ( en een leuke onderbreking in dit verhaal ) in die tijd was het gedrag van olieslager Pieter Arentsz. Fijn, gehuwd met Hillegond Cornelis de Vries. Voorwaar, hij was geen fijnbesnaard figuur, verre van. Zijn echtgenote Hillegond klaagde bij de schout en schepenen:   In plaats van een vroom, goed getrouwd, eerlijk vader des huijsgesins is mijn gesegde man een voorwerp van alle onagtsaamheijt, verquisting en een gantsch verdorven leven, alsoo denselven man met dronken drinken, nagtlopen en ontugtige plaetsen bezoekt voor het oog van de gantsche burgerij'.  

Als ik dit zo lees, denk ik, dat Fijn zéker niet 'zo fijn was als gemalen poppenstront'.

*Er werd over 'De Schoolmeester' o.a. gedicht:

'De papiermolen De Schoolmeester,

Aan ’t Guispad te Westzaan,

Die draait er lustig op los,

Heeft eeuwen al bestaan,

Hij staat er thans nog heel alleen,

Zijn weerga vindt men niet,

De andere molens gingen heen,

Verloren in het niet'.

*Joost van den Vondel dichtte in 1654 al: 'Men riep, de drukkunst en de schrijfkunde zal verwilderen, nu Holland ons verbiedt ’t gebruik van Frans papier'. Het ging over de hoge invoerrechten op papier.

Veel eerder al oreerde Cicero : 'Het papier is geduldig'.

*In Indonesië is nu nog het woord duit ( doe – it ) de benaming voor geld in het algemene begrip. 

Daar, ver weg, hadden ze nog een mooie uitdrukking, namelijk: 'Perempuan mata Duitan', wat een golddigger is.

Ik ga hier niet verder op in, maar heeft te maken met het gezegde:

                     Alles draait om De Duit en de Fluit'.

Door dit geldstuk is onze taal rijker geworden. Wat te denken van:

'Een duit in het zakje doen', of 'Dat heeft een hele duit gekost', of 'Een bom duiten.

Of, je zal maar 'Een duitendief' zijn.

*Nog een mooi geldstuk, muntstuk, waar ik wel oren naar heb en dat bekend in de oren klinkt, is namelijk het Oortje.

Een Nederlands koperen geldstuk met een waarde van 2 duiten en dat is f 0,0125.  Het oortje verdween aan het begin van de 19e eeuw, in 1816, met de invoering van het decimale stelsel.

Nu wil men, dat men het muntstuk 2 Eurocent, oortje noemt.

1 oortje = 2 duiten

4 oortjes = 1 stuiver 

80 oortjes = 1 gulden.

Wie kent het gezegde: 'Hij heeft zijn laatste oortje versnoept', niet ?

*Als laatste van de merkwaardige en letterlijk minderwaardige munten c.q. geldstukken was het Botje. Klinkt enigszins bekend, niet ? Het was een munt uit Nederland en Vlaanderen, waar hij voor het eerst werd gemunt in 1365.

Het botje had een waarde van een halve Botdrager, een andere naam voor de Dubbele Groot

( 1 groot was 1 stuiver !). Aan dit muntje hebben wij een mooi gezegde overgehouden, namelijk:

                                    'Botje bij botje leggen'.

*'Hai baauwt n meulen, om n mud zoad te moalen', hij trouwt nog op hoge leeftijd of, veel werk voor een kleinigheid.

Het gedrag van Hoisingh maakte zoveel los, dat niemand minder dan Betje Wolff en Aagje Deken een spotdicht schreven, dat begon met: 

'Hij heeft gedanst ! o misdaad ! o goddeloosheid', en verder.......

Deze dames Wolff en Deken zijn ook bekend van: 'De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart' uit 1782.

Dat ging over het zelfstandig denken van de mens. Een van de figuren in die briefroman was Charlotte Rein du Tout.  What’s in a name, right ?

Nog een raadseltje uit Groningen: 'Mans Mulders meulen moalt mooi meel, mooi meel moalt Mans Mulders meulen'.

*De watermolens op het Smalwater waren z.g. wintermolens ( vandaar de extra windmolen ) en die op de Dommel zomermolens. Op de zomer- en wintermolens en de mogelijke overlast van water past het volgende gezegde: 'Elkeen trekt het water naar zijn molen'.

*Een klucht van de molenaar, van Bredero uit 1613, mooi verhaal. Trijn Jans komt vanuit Leiden naar Amsterdam, maar door een vertraging kan ze Amsterdam niet meer in, omdat de stads-poort daar al dicht is. In een herberg wil ze door haar status niet slapen, dus belt ze aan bij een huis en vraagt of ze daar mag slapen. Slimme Piet, een molenaar, overlegt met zijn vrouw Aeltje Melis en na wat aandringen van Piet gaat Aeltje akkoord. Piet had niet persé de bedoeling om Trijn te helpen met een slaapplek, maar hij zag haar wel zitten en zou haar dáárom graag een slaapplek aanbieden. Als Piet alleen is met Trijn, doet hij haar een voorstel voor een avontuurtje. Trijn wijst hem eerst af uit respect voor Aeltje, maar uiteindelijk gaat ze toch akkoord. Als Aeltje terug is, gaat Piet naar zijn molen om te werken en Trijn vertelt Aeltje over de afspraak met Piet. Ze besluiten, om van plaats en kleding te wisselen. 

Als Piet zijn avontuurtje heeft gehad met de verklede Aeltje, gaat ook knecht Joost voor een avontuurtje. Zodra hij aankomt bij het huis, barst Aeltje van woede, omdat ze denkt, dat Piet voor een tweede keer langskomt voor een avontuurtje. Knecht Joost vertelt alles aan molenaar Piet en daardoor ontdekt hij, wat de vrouwen gedaan hebben. De moraal van het verhaal is: 'Ga om met een ander, zoals je zelf ook graag behandeld wilt worden', oftewel: 'Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet'. Aldus sprak de moraalridder !

Molenaars stonden in de tijd van het toneelstuk bekend als mannen, die vaak vreemd gingen. De molen was niet verbonden aan het woonhuis en dus kon de molenaar makkelijk het huis verlaten, met als excuus, dat hij ging werken. Afhankelijk van de wind, kon dit ook midden in de nacht gebeuren, wat een avontuurtje makkelijk maakte. Bredero heeft hier in zijn klucht ook gebruik van gemaakt.

*De Pegel stellen. Ter plaatse werd voorgelezen de resolutie van de Raad van State van 15 januari 1768, die het stellen van een pegel onherroepelijk had gemaakt en zo niet, zou het vele pegels kosten ! Vervolgens diende te worden vastgesteld, welke beemd aan de rivier het laagst gelegen was.  Dat gebeurde toen op een vrij ingenieuze manier, waaraan zakhorloges en een 'Snaphaan ( daar is hij weer, de musket, van de Veluwe, weet je nog ? ) te pas komen. Het snaphaanschot, de scheut, was het teken, dat op dát moment de laagste beemd begon te overstromen. Door middel van egaal gestelde uurwerken (één in  de beemd en één bij de molen) heeft men kunnen weten of 'Den Scheut' ( het schot van de snaphaan) die op de laagste beemd gedaan werd, dezelfde was, die men omtrent de molen gehoord had. Lijkt op 'Meten is Weten', maar dan iets anders.

Een Pegel is de Middelnederlandse benaming voor een peil of een maat, een schaal of peilstok om de hoogte en diepte van het water te meten c.q. te laten zien.

Pegel komt van het Protogermaanse PAGLIA', wat merkteken betekent.  

*Jan Pergens, koopman uit Maastricht, kreeg een weide van 475 roeden in pacht van de adele dame Vrijvrouwe van Obbicht, baronne van Kerkhem en douairière De Bentinck en met die pacht ook 'de gerechtigheijd van den stroom van die daar lopende beek en mocht door een papiermolen zetten met één of twee raderen'. Jaarlijkse pacht was 3 'malder' rogge en 1 riem gemeen' papier.

Die papierwatermolen kwam te liggen nabij Kasteel Obbicht en op de Kingbeek, die de grachten van het kasteel van water voorzag. 

De molen dateert van 1699 en was het geboortehuis van de schrijver Peter Ecrevisse. Ik hoop voor hem, als schrijver, dat de pacht van slechts 1 riem, 500 vellen, papier genoeg was.

Ik denk ook, dat hij qua schrijven linkshandig was, want als 3-jarige jongen raakte hij 3 vingers van het rechterhandje kwijt, toen hij onder de 'stamphamer' van de papiermolen kwam.

Ecrevisse was met de schrijver Hendrik Conscience populair in het Nederlands taalgebied, met romans zoals 'De Teuten' uit 1844, 'De verwoesting van Maestricht' uit 1845 en De nicht uit de Kempen' uit 1864.  Dit alles bij elkaar toch een paar riem beschreven papier.

Ene Jean-Guillaume Ecrevisse, vermoedelijk familie van genoemde Peter, kreeg grote bekendheid als constructeur van papiermolens, ook in Frankrijk, waar er de nodige lagen. 

Hij was ondermeer bekend bij Richard de Bas en zijn papierwatermolen in Ambert en wel in de 17e eeuw. 

*De naam vierschaar komt van het vierkant van 4 banken, waarbinnen recht werd gesproken. Dat was veelal in de openlucht, traditioneel onder een linde.

De linde, de boom, waarin de Noordse godin Freya of Freyja huisde, bood bescherming aan de gemeenschap.

Met de uitdrukking: “De vierschaar spannen” wordt bedoeld het met een touw omgeven van de 4 banken, waarbinnen de beschuldigde stond.

Onze uitdrukking: “ Een geding aanspannen ”, herinnert aan deze manier van doen, het omsluiten van de gedaagde met een touw.

Naast DING kennen we “Roekeloos en Tergend Geding”, een begrip uit het Belgisch recht.

Ook kennen we nog de tegenhanger Tergend of Roekeloos Geding', b.v. een proces beginnen zonder enig bewijs of, nog raarder, in geding de betaling eisen van niet-bestaande schuld.

Misschien dat hier de volgende uitdrukking vandaan komt, namelijk:

“Alle goede dingen bestaan in drieën “ of, zoals wij het in Brabant zeggen: 'Alle goeie dingen in drieën'.

In het Latijn zou het zijn: 'Al het goede komt in drieën'.

Het betekende oorspronkelijk, dat men vond dat rechtszaken zorgvuldig (3x) afgehandeld moesten worden alvorens, men tot een oordeel kwam.

*'LOMPEN maken papier,

Papier maakt geld,

Geld maakt banken,                                                                           

Banken maken leningen,

Leningen  maken bedelaars,

Bedelaars maken LOMPEN'.

*Iets vroeger, in 621 vóór Christus, schreef een wetgever uit Athene, ene 'Draco' of 'Drakon, een zogeheten Archont', al strafrecht met de doodstraf op vele misdrijven.

Door hem kennen we nu nog de uitdrukking: 'Draconische maatregel'.

Een maatregel, die aangeeft, dat er een zeer zware sanctie komt op een gesignaleerde misstand die dan ook punctueel worst uitgevoerd, verwijst daar naar.

* ’t Papier, nu tot een boek geworden,

Is eens een voddenhoop geweest,

Gewezen lorren zijn de bladeren,

Waarop gij thans uw versjes leest  “.

* 'Men mag papier van lorren maken,

Opdat men ’t door het schrift versier,

Maar niet door d’inhoud van het schrijven,

Weer lorren maken van papier', van Dr. E. Lauvillard                                                

*In het verhaal van de beroemde schrijver Charles Dickens, 'A Christmas Carol' uit 1843, komt een voddenboer, een lorrenman voor, ene mr. Joe, die van vrouwen oude lakens, handdoeken en linnen ondergoed koopt voor 1 pond, 1 shilling en 8 pence. Ik zag deze film op 1e Kerstdag en de voddenhoop van hierboven viel me meteen op.                                

*'Indien gij later zelf zult schrijven,

Schrijf dan iets goeds en schrijf iets waars,

Iets wat verlichten kan en leeren,                                     

Maar nooit iets kwaads en nooit iets naars'.

*Toen in Waddinxveen de papierwindmolen 'De Schoone Haas' in 1783 werd geopend, had men een soort gedicht bedacht; het luidt als volgt:

'Touw en zijldoek, leuren, lappen van de vuilnishoop gehaald,

Tot een hakmoes fijn te stampen, als de wind de molen draait,

Dit tot dunne pap te brouwen, in een platten vorm geschept,

En zorgvuldig regt te houwen, daar de kunst de handen rept,

Dan geperst in wollen doeken, en voorzigtiglijk gedroogd,

Leverd graauw papieren boeken, ligt of bruin in kleur gehoogd'.

*Als ik de voorbije regels nog eens lees, moet ik denken aan een reisverslag, dat kort in een van mijn molenboeken staat vermeld. Ik heb het dan over 'Viaje de la Alcarria' van de Nobelprijs-winnaar voor literatuur 1989, de Spaanse schrijver Camilo José Manuel Juan Ramón Francisco de Jerónimo Cela Trulock, Markies van Iria Flavia.  Men mag hem ook gewoon Camilo José CELA noemen.

Zijn motto, wapenspreuk, dat ook in zijn heraldisch schild staat, luidt: 'El que resiste gana',  wat betekent: ' Hij die zich verzet wint'.

In zijn hierboven genoemd boek Reis naar de Alcarria schrijft Cela over een groep mensen, die aan de deur van een huis zit, een oude 'Kuippapierfabriek', in de schaduw van een Anosa-walnotenboom, oftewel 'antigua fábrica de papel de tina a la sombra de una añosa noguera. Één van de mensen zit hieronder het boek over die reis naar Alcarria te lezen. Mooi papieren kunst-werk van Emma Taylor.

Deze Cela won ook nog de Cervantes Prijs. Zijn grootste roman was 'De Bijenkorf', waarbij ik onmiddellijk moet denken aan de beroemde papierwindmolen 'De Vergulde Bijkorf' in de Zaanstreek, uit 1699.

Zó is het plaatje weer helemaal rond, zo rond als een waterrad, zeg maar.  

*Thorbecke had van zijn arme vader niet al te best papier gekregen om op te schrijven tijdens zijn studie.                                                      

Op al te glad papier, op slecht gelijmd papier of een slecht geperst papier en daardoor ruw en ietwat wollig' papier, is het slecht schrijven met de ganzenveer en dat ondervond hij aan den penne !

Het is beter, om het papier veelvuldig te persen en te verheffen ( het papier van de vilten optillen, heffen ), zodat een effen oppervlakte ontstaat met enige korrel', die nodig is om weerstand te bieden aan de schrijvende ganzenveer, waardoor de inkt goed van de pen kan vloeien.

Maar ja, kwaliteit en armoede gaan niet hand in hand, ook niet in de tijd van Thorbecke.  Teleurgesteld schreef hij op 8 oktober 1815 aan zijn arme, werkeloze vader:' ’t Papier, dagt gij mij heeft gezonden, is zeer slegt. Daar ik veel en dus Schielijk' moet schrijven, zoo is op dat slegte, wollige papier ieder oogenblik de pen afgeschreven. Alle mijn opstellen in de verschillende wetenschappen worden dus zeer slegt geschreven en dat is niet aangenaam, wanneer men zijn werk naderhand weder naziet. Ik heb dus een boek beter papier gekogt'.

Enigszins humeurig antwoordde vader Frederik Willem zijn studerende zoon: 'Papier heb ik u gezonden zo goed, als ik het zelf had. Was dat niet goed, dan moet gij zeker maar iets beters zoeken. Dat uw inkt niet deugd, is miserabel. Ik heb immers het recept gevonden en kan thans van mijn voorraad niet meer missen'.

Thorbecke schreef, dat hij veel en dus 'Schielijk' moest schrijven.

'Schielijk' is ontstaan uit het Middelnederlands, dat tussen 1200 en 1500  hier werd gesproken en de voorloper was van de moderne Nederlandse taal van nu. Het betekent haastig, plotseling. Een afgeleide van schier wordt nu nog gebruikt in  het woord 'geschieden, gebeuren'.

*De vijzel is ontstaan uit een uitvinding van Archimedes van Syracuse, die leefde van 287-212 vóór Christus. Hij vond  'De Schroef van Archimedes' uit, een vijzelpomp, die nú nog wordt gebruikt in bovenstaande molens.

Wij kennen deze meneer ook van de uitroep, die vandaag de dag nog regelmatig te horen is, namelijk: 'Eureka, eureka, ik heb (het) gevonden', dat hij uitriep toen hij de vervalsing had ontdekt van een gouden kroon van ene Hiëro II, waar zilver was toegevoegd door de smid.

Archimedes leefde van 287-212  voor Christus.  Nu we het toch over Archimedes hebben, kunnen we het ook wel hebben over het 'Archimedes Palimpsest', een hergebruikt  perkament uit de 13e eeuw, waarin een tekst van Archimedes was verborgen.

Dit Archimedes palimpsest is een 174 pagina’s tellend perkament van geitenvel, het vellum, waarop gebeden uit de 13e eeuw stonden.

Het was een document met tekst, dat op een uitgewist, ouder werk, was geschreven.

Palimpsesten werden gemaakt door de inkt van bestaande perkamenten werken af te schrapen om deze opnieuw te kunnen gebruiken, met een goede reden.

Dit was sowieso een gebruikelijke werkwijze, gangbare praktijk in de Middeleeuwen, aangezien het “Vellum” best duur was.  Nu noemen we dat hergebruik en 'Ons ben zunig'.

Om te eindigen, wilde ik een uitspraak van Archimedes aanhalen, namelijk:

                 'STIJG  BOVEN  JEZELF  UIT  EN  BEHEERS  DE  WERELD'

*En toén was het dus de beurt aan Marten ORGES,  dé Pappyere Maecker.

*De andere heette papiermolen “Methusalem”, wel niet zo oud als zijn naamgenoot; hij bestond al in 1747, ook best oud.

Naar men zegt, werd Metusalem ( 'speerwerper' of ook 'dood van het zwaard') 969 jaar oud.

Wij kennen nu nog het gezegde:  'Zo oud als Metusalem'.

Wat wij niet wisten is, dat Metusalem een zwaard had, waar de naam van God in onuitspreke-lijke letters was gegraveerd. Na zijn dood kwam dit zwaard in handen van de aartsvader Abraham, die 'slechts' 175 jaar oud werd.  Leuk is, dat als wij nu zeggen: 'Hij heeft Abraham gezien', als deze persoon 50 jaar is geworden.

Ik heb Abraham allang gezien en weet dus ondertussen, waar ik de mosterd moet halen !  En dát komt niet als mosterd na de maaltijd.

*In een proces uit 1663 zei Johan van Steenbergen tot Nijenbeek, dat het 'aftrecken ( nee, dit is iets anders !) van ’t water van iemands molen so nauw luisert, dat daeruyt het spreek-woord comt, dat niemand het water van zijn molen wil laten trecken'. Hij, Johan, noemde ook nog een hierop van toepassing zijnde Duits gezegde:

'Wie kein Schaeffer weijde genugh hette,

Also hette auch keijn neuwen Muller wasser genugh'.

*'Prijkt de vindingrijke kunst ergens meer dan hier ? Van de onnutste vodden zelfs maakt men ’t nut Papier'.

*Het voortdurend gebukt staan in het werk van de, vooral, legger of leggerjongen ( 11 à 12 jaar oud ), veroorzaakte bij veel papiermakers kromme benen, papiermakersbenen.

* 'Voor galg en rad opgroeien'.

* 'Aan de kaak stellen'.

* 'Het lukte met hangen en wurgen'.

* 'Voor schut zetten'.

* 'Een eerlijk ambacht heeft een gulden bodem'.

* 'As de wyn draait, moat men de mole kruien'.

* 'Dat is niet in de haak'.

* 'Ha ! ha ! papier ! dat 's wonder wel verzonnen,

    Papier, dat is een waar, daar veel aan wordt gewonnen' , uit 1714, van Pieter Lagendijk,        . actionist.

* 'Elkeen trekt het water naar zijn molen'.

* 'Dat is water op zijn molen'.

* 'God's molens malen langzaam maar zeker'.

* 'Uit afgesleten linnen doeken,

hier op te kopen, daar te zoeken,

Gewasschen en tot pap gebracht.

Maak ik papier zo waard geacht'. 

* In een ander hoofdstuk had ik het al over The Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer, die leefde van 1340 tot 1400. Zijn tweede verhaal wordt verteld door de dronken molenaar Robin, die met andere pelgrims onderweg was van Londen naar Canterbury, om eer te gaan betuigen aan Thomas Becket ( wie kent hem niet ? ). Hoofdpersonen in het verhaal zijn de timmerman John, zijn jonge en heel knappe vrouw Alison, de inwonende student Nicholas en de secretaris Absolon. De laatste twee hebben allebei een oogje of twee op de mooie Alison met haar fraaie achterwerk. Nicholas is duidelijk in het voordeel als inwonende, als een kat die bijna op het spek gebonden gaat worden. Als de timmerman John op een gegeven moment langer van huis is, pakt Nicholas zijn en Alison bij haar middeleeuwse 'queynte'. Zij stribbelt ietwat tegen, maar uiteindelijk belanden beiden in de strozak. Absolon gaat, als het donker is geworden, naar het huis van de timmerman en klimt op de ladder naar het raam, waar hij denkt dat Alison daar is, niet wetende dat Nicholas bij haar is.  Hij vraagt fluisterend, smekend, in het duister Alison om een kus. Alison stemt hierin toe, maar steekt in het donker haar blote kont i.p.v. haar gewilde mond en lippen uit het raam naar Absolon om daar gekust te worden. Het verschil wordt hem snel duidelijk en is beledigd als hij ook nog wordt uitgelachen door Alison én Nicholas.

Absolon, nog boos om de 'ers', zint op wraak. Wat te doen ? Hij haalt bij de smid een gloeiend hete coulter, een sturend onderdeel van een ploeg, en gaat daarmee terug naar Alison. Hij zal haar leren ! Niet dus. Toch een beetje geil gaat hij de trap weer op en belooft Alison dit keer een gouden ring voor een échte kus. Dit keer steekt Nicholas zijn blote achterwerk door het slaapkamerraam en laat scheten in Absolon's gezicht. Daarop steekt Absolon de gloeiend hete coulter Nicholas en niet Alison 'te midden van de ers'. Het kan verkeren, niet ?

Het derde verhaal in The canterbury Tales gaat het om The Reeve, de baljuw of rentmeester Oswald, die als ( ook) bekwaam timmerman de spot drijft met het beroep van molenaar Symkyn, die in Trumpington, nabij Cambridge, woont. Hij betaalde de miller Robin met gelijke munt terug, omdat hij in zijn verhaal de timmerman John ( met zijn jonge, knappe vrouw Alison) had gekleineerd, althans zo leek het dan toch. Ook in het verhaal van The Reeve gaat het om ver-wisseling van bed en vrouw. Lees de Tales uit Canterbury maar eens. Is de moeite waard.

* Meulderke, meulderke, korendief,

De grote zakken, die maalt hij lief,

De klein wil hij niet malen,

Daar kan hij geen grote schep uit halen.

* Krimpende winden en uitgaande vrouwen zijn niet te vertrouwen.

* Het zal er straks mouwen, zeej de molenaar,

en toen laas-ie het zeuvende gebod.

* "Het zal wel molenpraat zijn", zei men vroeger, als men twijfelde aan de juistheid van een verhaal.

* 't Papier lijdt al,

en nimmer kijft,

Wat dat de mensche,

daer op schrijft.

* Le Papier est doux,

il endure tout.

* E pistola non erubescit = Papier bloost niet, volgens Cicero

De Almachtige Schepper. Over het scheploon heeft altijd de nodige achterdocht en onvrede bestaan, omdat men vaak vond, dat de molenaar té veel voor zichzelf hield. Dat scheploon kon verschillen van tijd, plaats en type molen, van 1/12de, 1/16de, 1/24ste tot 1/28ste deel van een mud gemalen graan. Over type molen gesproken; in Baexem, Limburg, kon men van 1846 tot 1880 op een wind- of een watermolen laten malen. Van elke mud graan mocht de windmolenaar 1/16de deel scheppen en een watermolenaar slechts 1/24ste deel van een mud. Dan zou ik als watermolenaar misschien ook wel mijn mouwen mee hebben laten scheppen. 

Een dominee vroeg op catechisatie: "Wie is De Almachtige Schepper ?". De boerenzoon in de les antwoordde zonder enige aarzeling: "Jan Baneman van Den Haller, dominee", met wie hij de plaatselijke molenaar bedoelde. Zou die Baneman op één van de onderstaande foto's staan ?

Hierboven staat watermolen Den Haller in Diepenheim afgebeeld. 

Eerder, in het jaar 1726 daaromtrent, liep een ruzie over het scheploon zó hoog op, dat de Uffeltse molen afbrandde, doordat een brandende turf naar binnen werd gegooid. Vermoedde een boer destijds, dat de mulder teveel geschept had, dan kon hij de molenaar dwingen om op de relikwieën van de heiligen de molenaarseed af te leggen. Die eedsaflegging kon gepaard gaan met het vreien van de molen, wat betekent dat de molen wordt gevrijwaard van boze geesten. Dat vreien werd gedaan door een plaatselijk gilde, dat met trommelgeroffel rondom de molen trok. De eed dus ! De molenaar moest met één been binnen en met één buiten de molen staan. Buiten de molen staand betekent trouw aan God en binnen staand betekent trouw aan de molenaar of eigenaar en de andere opdrachtgevers. Hem werd dus gevraagd om de molen te verdedigen en in stand te houden voor de toekomst, zoals een goed en getrouw molenaar schuldig is. Hij bekrachtigde de eed met de woorden: "Zo waarlijk helpe mij God almachtig".   Onder wiens gezag hij die eed moest doen, is mij onbekend. Ik kan me voorstellen, dat er bij zoiets plechtigs een geestelijke aanwezig is.

Een andere Oud-Hollandse molenaarseed was uit 11 junij 1759, waarbij ene Baltus Ambagts-heer, molenaarknecht te 's Gravendeel, beloofde dat geen graan zou worden vermalen zonder            'ZEDULL GETEICKENT VAN DEN COLLECTEUR VAN DE VOORSEIJDE IMPOST'. 

In 1790 dichtte Hendrik Schut, naar aanleiding van het werk van baron Van Spaen van Kasteel Biljoen, om water naar zijn molen te leiden, het volgende:

" En sie daar het op Graaven van de Wellen, Aderen en Bronnen, en tot mijn verheugen sie meerder Water op mijn moolen kommen ".    

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb