Rechtspraak

Vierschaar

Een vierschaar is een gerechtelijk bestuur van een plaatselijk gebied in de gewesten van De Lage Landen tijdens de middeleeuwen en het Ancien Régime van vóór 1789.

Hierboven zie je een afbeelding van een 'vierschaar', de ruimte waar werd rechtgesproken.

In die tijd waren  de machten { wetgevende- , uitvoerende- en rechterlijke macht } niet gescheiden, dus die 'Macht' lag integraal bij de 'Vierschaar'.

De Hoge Jurisdictie, oftewel de hoge justitie ofwel  'Halsrecht', berustte vaak bij de Graaf, de heer en meester van het gebied in een gewest. Om die reden greep bisschop Hendrik III van Gelre in en liet de Brabantse Ding en de galg op Het Vrijthof neerhalen en zo duidelijk maken dat hij en hij alleen de 'Hoge Rechtspraak' had én dus hij alleen de doodstraf kon opleggen. 

De Middelbare en  Lagere Jurisdictie lag bij de plaatselijke Ambachtsheer. Naast het ambacht had je de marke, de gouw ( kom ik hieronder op terug ), het buurschap, gerecht, grietenij, kluft, schult- of schoutambt; allemaal namen van bestuursvormen met enige vorm van 'macht'. 

Hieronder staat de verdeling der 'gouwen'.

Over het gernoemde Ambacht nog dit; Het was vroeger een rechtsgebied, een ambtsgebied of een vrije heerlijkheid in Holland ( Zuid en Noord, in het westen van het land), Zeeland of Vlaanderen. In dat gebied had de landsheer een ambtenaar aangesteld, die over het bestuur en de rechtspraak ging.  Die heette dus de genoemde Ambachtsheer

Deze Heer of Vrijheer, doorgaans een leenman of vazal van 'Het HOOG, was heerser van een heerlijkheid', mét een eigen rechtspraak en wetten  én heerlijke rechten zoals banrecht, windrecht, jachtrecht, tolrecht en het vreemde recht van zwanendrift.

Lager in de hiërarchie stond de Schepenbank, die de rechtspraak uitoefende en deel uit maakte van het dorps- of stadsbestuur.

De naam vierschaar komt van het vierkant van 4 banken, waarbinnen recht werd gesproken. Dat was veelal in de openlucht, traditioneel onder een linde. In de grote steden, zoals Amsterdam en Delft was de vierschaar ondergebracht in een chique omgeving, zoals het huidige paleis op de Dam. 

De linde, de boom, waarin de Noordse godin Freya of Freyja huisde, bood bescherming aan de gemeenschap.

 

Met de uitdrukking: 'De vierschaar spannen' wordt bedoeld,  het letterlijk met een touw om-geven van de 4 banken, waarbinnen de beschuldigde stond.

Onze uitdrukking: 'Een geding aanspannen', herinnert aan deze manier van doen, het omsluiten van de gedaagde met een touw. Een geding, oké, maar wat is een ding ?                                     

Ding

In de rechtsgeschiedenis was een  DING' in de Germaanse tijd een volksvergadering, die recht kon spreken en dus als een soort rechtbank fungeerde. De afbeelding hieronder laat een Ger-maanse ding zien.

In Oudsaksisch  is een ding een Thing.  Dáár een geding houden heette Thinga.

Het ding werd in de Germaanse mythologie geassocieerd met de god TÝR , god van het recht.

Een Noordse god van de rechtspraak was FOSITE .

Een andere, unieke, rechtsinstelling waren de Wetsprekers. Het ging over mondelinge overlevering in het Scandinavische recht, waarin  heule wijze mannen werd gevraagd om de wet te reciteren. De wetgever was verplicht de diverse wetten te onthouden en daarbij was hij ook nog voorzitter van het 'ding'. 

Op een gegeven moment werd het zelfs een echt beroep, een ambt,  dat wetspreken.

Een beroemde Wetspreker was de IJslandse skald, een hofdichter, met de typische naam  SNORRI  Sturluson,  die leefde van 1179-1241,  héul lang geleden ! 

Hij werd in september 1241 op bevel van koning Haakon IV van Noorwegen doodgeslagen door ene Gissur Thorvaldsson. Snorrie's laatste woorden waren, schrijft men: "Niet slaan". 

Hij is bekend geworden door de Proza-Edda en van de Heimskringla, over Noorse saga’s.. Hieronder zit hij te schrijven aan zijn Edda. Hij werd in 1215 zelfs voorzitter van het 'Alding' ofwel 'Althing', het parlement van IJsland sinds 930.  Op Thingvellir, 40 kilometer van Reijkjavik, zetten de Vikingen het eerste parlement op. In de Noordse mythologie was TЎR

( Tuur), zoon van Odin, de god van de gerechtigheid én de god van het 'ding'.

Naast ding kennen we het 'Roekeloos en Tergend  Geding' , een begrip uit de het Belgisch recht.

Ook kennen we nog de tegenhanger 'Tergend of Roekeloos Geding', b.v. een proces beginnen zonder enig bewijs of, nog raarder, in geding de betaling eisen van niet-bestaande schuld. Hier-onder staan afbeeldingen van een dingplaats, in het Bergportaal van de St. Servaaskerk in Maastricht. Er is zelfs een beeld te zien van de profeet Samuel als rechter. Het recht werd gesproken door de schepenen (aanwezigen), een soort wethouder. De dingplaats van de vroegere 'gouw' over de Utrechtse Heuvelrug, van Flethite was Zeist.

Hieronder staat de landkaart van De Landschap Drente.

In het toenmalige Drente had men de 'dingspelen', rechtsgebieden. De afgevaardigden uit die dingspelen, de etten, zaten tot 1791 in het hoogste rechtscollege van Drente, de 'Etstoel'. Drente bestond vroeger uit 6 'dingspelen', die weer waren onderverdeeld in 'kerspelen'. Zo had elke provincie zijn eigen vorm en benaming van rechtsvorm. Saillant detail in dit geheel is, dat mijn schoonvader Reinder van Klinken afkomstig was uit Drenthe, Odoorn en dat dorp was hoofd- en kerkdorp van het 'kerspel' Odoorn; onderdeel van één van de 6 'dingspelen'.

Oring, zoals de Drenten Odoorn noemen, is bekend, op papier althans, vanaf 1327 en welk in een bezegelde brief van het klooster met de mooie naam 'Ten  Nije  Lichte'. Minder mooi klinkt de betekenis van Odoorn. Ode en Doorn zou samen 'eenzame woeste hoek' betekenen. 

Om nog 'gauw' nog even op de 'gouw' terug te komen. Vroeger was het een onderdeel van een Gallo-Romeins of Germaans stamgebied. In Zuidelijk-Nederland waren ook gouwen, zoals de Brabantse Kempen, de Gouw Toxandrie. In het oude Frankische Rijk (3e tot 10e eeuw) vormden de gouwen de gouwgraafschappen. De pief van dat geheel, de gouwgraaf, had een bestuurlijke, militaire en juridische functie, bijna een 'Trias Politicus' als het ware. Zij kwamen veelal uit de nabijheid van de vorst of van de lokale adel. De gouwgraaf werd aangesteld door de keizer. Na de gouw kwam de 'horigheid' ( aan de aardkluit verbonden= Glebae Abstrictus). De horige verleende hand- en spandiensten aan de heer in ruil voor gebruikersrechten. Er waren in die tijd ook nog mindere goden zoals de lijfeigenen, eigendom van de heer. De toenmalige slaaf dus. Als laatste nog dit over het 'ding'; misschien dat hier de volgende uitdrukking vandaan komt, namelijk:

'Alle goede dingen bestaan in drieën  of, zoals wij het in Brabant zeggen: 'Alle goeie dingen in drieën'.

In het Latijn zou het zijn: 'Al het goede komt in drieën'.

Het betekende oorspronkelijk, dat men vond dat rechtszaken zorgvuldig (3x) afgehandeld moesten worden alvorens, men tot een oordeel kwam. Een andere vorm van wetgeving en straf was het 'plakkaat', elders al uitgebreid besproken.

Een beroemd plakkaat was het “Bloedplakkaat” van keizer Karel V uit 1550, tégen ketterij middels drukwerk, schrijven enz. Niet naleven van deze, tóch wettelijke, bepaling werd bestraft met de dood. Maar in Nederland waren meer beroemde plakkaten, wetten. Eén van die wetten was het Plakkaat van Verlatinghe, ook wel Acte genoemd ( om de Spaanse koning Filips II te verlaten, af te zetten !) van 26 juli 1581. Het zegel van hem ( hier onder weergegeven) moest worden ingeleverd en munten, geldstukken, met zijn afbeelding mochten niet meer geslagen worden. Eigenlijk was het de onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden. Goed gedaan, die "verlaetinge vande Conink van Spaengnien". Dit alles volgde op de Unie van Utrecht in 1579, tijdens de Tachtigjarige Oorlog van 1568 en 1648.

In de loop der tijden waren er meerdere beroemde wetten, regels, zeg maar verordeningen.

Wat te denken van de 'Codex Hammurabi', uit ongeveer 1780 vóór Christus ? Daarin werd de straf van iets bepaald aan de hand van iemands maatschappelijke klasse, van de dader en het slachtoffer. Hele aparte benadering, niet ? Ik noem het voorzichtig klassenjustitie. De doodstraf stond sowieso op meineed, overspel en het verkrachten van een maagd, ongeacht waar je vandaan kwam en toe behoorde.

Iets vroeger, in 621 vóór Christus, schreef een wetgever en gezagsdrager uit Athene, ene 'Draco' of 'Drakon', een zogeheten 'ARCHONT ', als strafrecht, met de doodstraf op vele misdrijven. Hij zorgde er (onder andere) voor, dat aan de toenmalige bloedwraak een einde kwam. 

Door hem kennen we en gebruiken we nú nog de uitdrukking 'Draconische maatregel'.

Een maatregel, die aangeeft, dat er een zeer zware sanctie komt op een gesignaleerde mis-stand, die dan ook punctueel wordt uitgevoerd, verwijst  daar naar.

Solon van Athene was ook zo'n wetgever in Athene, de eerste zegt men. Hij was een van de 'Zeven Wijzen', de Hoi Hepta Sofoi ( latijns, Septem Sapientes). Deze wijze mens schreef in zijn tijd, honderden jaren voor Christus, de waarschuwing tegen 'Hybris', tegen overdreven trots, hoogmoed, namelijk: 'Niets te veel' ofwel 'Alles met Mate'. Ik als minder-wijze kan daar niets tegenin brengen. In het oude Griekenland zal het ook wel zo zijn geweest, dat alles, waar té voor staat, niet goed is, behalve Tévreden, Tésamen, Tébed.
Weer vele eeuwen later, in Nederland, had men ook een soort wetgeving m.b.t. in- en uitvoer van lompen, nodig voor het maken van papier. Waarop moet je de wetten anders schrijven ?

Zoals gezegd, lompen waren schaars én duur en men wilde in Nederland niet delen met het buitenland, in onze 'Sublieme' manier van papier maken. Zij gingen voor hun eigen belang. Het ging zó ver, dat men ging verbieden om lompen naar het buitenland, België, Duitsland, Frankrijk e.v. uit te voeren, te exporteren. ( Later kwam daar ook een invoerverbod bij ! ). 

Voorbeeld hiervan: In 1719 ( en jaren in navolging daarop ) kwam een volledig uitvoerverbod voor alle Verenigde Nederlanden, om te beginnen voor een ( 1 ) jaar. Bij overtreding van dit verbod werden alle goederen verbeurd verklaard, alsmede alles waarmee/waarop de lompen vervoerd werden, met als klap op de vuurpijl, daar boven op een fikse boete, gelijk aan het 10-voudige van de waarde van het verbeurd verklaarde  én lompen.

Niet over het mooie papier in dezen, maar wel op het papier in  het Oud-rechterlijk Archief van Woudrichem staat in een stuk van de baljuw en schepenen., gedateerd op 3 april 1758, te lezen dat tegen een molenaar Jacob van Zuijlichem een proces werd gevoerd, omdat hij zich al geruime tijd en verscheidene opzichten te buiten heeft gegaan een bedreigingen en brutali-teiten aan verschillende personen en uitlokking tot 'STOUTIGHEDEN en SPOLIE', alsmede al meer dan twee jaren IN OVERSPEL heeft geleefd, niettegenstaande hij getrouwd was, en dat zulke zaken zeker in een land van Justitie niet konden. Nu kijkt men daar niet meer van op en draaien de raderen rustig verder rond.

De helft van dat bedrag was voor de aanbrenger (de verraaier).

Deze manier van straffen werd afgeschaft in 1813, bij schrift van het “Gesel- en worgbesluit”. De Franse Code Pénal bleef van kracht, onder de navolgende veranderingen en modificatiën. De wijze waarop de Doodstraf volgens de Fransche wet werd uitgeoefend, werd afgeschaft en er kwam wat 'leuks' voor terug, al kon het je wel alsnog de kop kosten. 

De enge naam van het besluit doet het wel eer aan, zoals: 'doodstraffen zijn voortaan tweeder-lei, te weten de strop en het zwaard', i.p.v. de Franse manier, met de guillotine. Dat ging trou-wens niet met de Franse slag. Eigenlijk heette het apparaat naar de bouwer Antoine Louis,  een Louison of Louisette.  Hij bouwde het samen met de beul Charles-Henri Sanson. 

In het gerechtelijk jargon stond de guillotine bekend als 'La Veuve'.

De weduwe werd voor het laatst in ’s-Gravenhage gebruikt.

Er was toen al verschil tussen man en vrouw in behandeling qua doodstraf. Vooruitstrevend, niet ? De strop voor de manspersonen aan de galg of het zwaard op het schavot, voor vrouws-personen door verworgen aan een paal. Deze werd ook wel Garrote genoemd.

Een tamelijk lichte straf was een openlijke ten toonstelling aan de kaak ( Carcan). Men kende ook nog het brandmerken en de geeseling, met den strop om den hals aan de galg vastgemaakt. 

Einde van de Gouden Eeuw en start van het 'Rampjaar', 1672. In dat jaar werden twee beroemde Nederlanders, Johan en Cornelis de Witt in ’s-Gravenhage met pistool, mes, en musket op gruwelijke wijze vermoord en op het Groene Zoodje ondersteboven opgehangen aan een 'Wipgalg'.

'Waarom zijn de Witten gesneuveld door het musket ? Omdat ze de Prins van zijn ambten hebben ontzet', verwijzend naar het beroemd  Eeuwig Edict  en betreffend Prins Willem III.

In het oude China wist men ook goed te straffen. Een favoriete straf was Ling Chi, de dood door 1000 sneden. De oude Grieken gebruikten de Koperen Stier en de Vikingen hadden de methode van de Bloedarend tot hun beschikkng. De Perzen kenden het Scaphisme. Bij het stukje over Tsaar Peter en ene Vlad werd het spietsen al genoemd. Het ging hierbij niet tussen hangen en wurgen; men nam de tijd. Diegene, die het overkwam, was veel kans toch al voor galg en rad opgegroeid en had mogelijk al een z.g. 'Eerloosverklaring' op zak.

Ik dacht, laat ik passend afsluiten met een mooie vrouw, die het oordeel mag vellen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb