Nederland 

Veluwe

Hè hè, eindelijk. We gaan ook in Nederland het mooie papier maken, na ruim 14 eeuwen ! 

In 1586 verleende de Graaf van Leicester (vermoedelijke minnaar van koningin Elisabeth 1 van Engeland ?), landvoogd en gouverneur der Nederlanden, aan twee brave burgers van Dordrecht, Hans van Aelst en Jan Lupaert een 5-jarig Octrooi tot het bouwen van twee papiermolens, getijdenmolens weliswaar, in Nederland, hiér en in 1587 stichtte Jan van Schuren ook al een papierwatermolen en wel 'op eenen spronck onder aen den berch dairt gericht van Hattem staet '. In 1598 heette het 'een pappyren waeter moelen annex an Moelencaten landt'.

In 1591 vroeg en kreeg Van Aelst van de stad Arnhem toestemming, om daar een papiermolen te bouwen, die in 1593 gereed was. 

In 1687 beloofde een naamgenoot van Van Aelst, Judith van Aelst, haar verpachte papiermolen op de Veluwe, met goed gaende werck te voorsien, bequaem om schrijffpampier daarop te maecken .

En toén was het dus de beurt aan Marten Orges, dén olsten Pappyere Maecker. 

De  oude  Achterste  Molen, nu  Marten  O r g e s

Wie hij was en waar hij vandaan kwam, is tot op heden een raadsel. Hij is vermoedelijk rond het jaar 1570 geboren en in 1626 overleden ( in de heer gerust !). Hij zou in Zwitserland geboren zijn, maar daarvoor is geen bewijs.

Hij had twee zonen, Daniël en Paul Martens en was getrouwd met Geertje Schut.

Hieronder staat hun watermerk, met de naam Schut ( pijl en boog ).

In 1601 pachtte Marten Orges voor 12 jaar de voormalige volmolen  De Tullekensmolen  ofwel De Grote Molen , om die als papierwatermolen te gaan gebruiken.

De pacht werd betaald aan de Heren van Stand, zoals de kasteelheren, mensen van adel. Daarnaast werd ook Toepacht verlangd, in geld, goederen of natura. Ik kom daar later op terug, op die toepacht. Zie verder rechts.

 

Hieronder staat het mooie, gekleurde schilde-rij van Franz Marc uit 1913: "Die bezauberte Mühle".

Orges’ kleinzoon Daniël Pauls was papiermaker op Klein Hattem en was de zoon van Paul Martens.

In 1603 liep het met de molenaar Lubbert Berntz van de Gasthuismolen ( oorspronkelijk uit 1294 ), die lag bij het St. Petersgasthuis in Arnhem helemaal niet best af, verre van. Wat had hij namelijk gedaan in zijn enthousiasme ?

Hij had in een ongeoorloofde verhouding geleefd met zijn stiefdochter Naele en werd derhalve op 6 oktober 1603 door het Hof veroordeeld 'om mit den sweerden' te worden geëxecuteerd. Dit tot afschrikwekkend voorbeeld voor anderen.

Op een oude prent heeft men het vermoedelijke watermerk van Marten Orges gevonden en door Gerrit Jansen op een schepraam laten borduren of naaien met heel fijn koperdraad. Met dat nieuwe schepraam én nieuw watermerk kan men nu papier scheppen in de hierboven genoemde Ruitermolen in Beekbergen. Alweer een welkome uitbreiding, nietwaar ? Hieronder is het, ietwat vage, watermerk afgebeeld. Dat watermerk stond in de Atlas van Mercator uit 1612. De letters 'F' (fecit, hij heeft het gemaakt) , 'M' (Marten) en 'O ' (Orges).

Echte namen zoals Tullekens en Ruiters hadden de watermolens niet; die kwamen later. Tot die tijd deed men het met Grote, Kleine, Middelste, Achterste enz. enz.

Het papiermaken bleef in de familie. Orges’ oudste zoon Daniel Martens stichtte in 1618 een watermolen, die later de Bazemolen werd genoemd, in Ugchelen en kocht in 1623 nog een papierwatermolen  van ene Casper Weydeman. Deze Casper timmerde begon 17e eeuw  papier-molens in Epe en Orden. In Epe was ook een molenmaker rond 1836, namelijk Evert Pannenkoek. In Zilven ( Silven) was als molenmaker rond 1816 Jan Hendrik Valkenburg doende. In Loenen was Hendrik Berends molenmaker rond 1890 en in Putten ene Herman Albrink.

Jan Evers en Hermen Henrix bouwden de papierwatermolen van Marten Orges. 

Bazemolen komt van De Baes, de eigenaar Hendrik Thonis of Tonissen.

Een knecht van de Bazemolen, Hendrik Buitenhuis, bijgenaamd De Krakke, was ooit meester-knecht op die molen en ging omstreeks 1805 in Boxtel op de papierwatermolen werken. Dat duurde niet lang en hij vertrok weer,  naar de Zaanstreek, wat ook geen succes bleek.

 

Orges’ tweede zoon Paul Martens kocht in 1625, kort voor de dood van Marten Orges, van een boekverkoper Jan Jansen, alweer een Jansen, diens papierwatermolen op Klein Hattem in Ugchelen, bij Apeldoorn. Lees verder over Jansen na de YouTube-film, oké?

In het Apeldoorn van 2021 ligt nu ook het Coda Museum, waar Paper Art werd getoond, met het papieren kunstwerk van Annelinde de Jong, genaamd Soft Walls. Zij maakte dit kunstwerk van op traditioneel gemaakt papier. Zij had dit geleerd van de Japanse papierprofessor Shinji Hayashi.  Hieronder zie je een gedeelte van de Soft Walls.

In augustus 2023 exposeerde in het Coda Museum de Koreaanse kunstenares Sun Lee, die kledingstukken maakte van het Koreaanse Hanji-papier. Hieronder zie je een YouTube-film van haar werk en foto's uit het Coda van 2023.

Deze Jan Jansen, geen familie, ondanks dat ik óók een ome Jan had, was naast boekverkoper ook boekdrukker en papierhandelaar in Arnhem en een vooraanstaand figuur in het papiergebeuren in de toenmalige Nederlanden. Hij stichtte in 1613 de papierwatermolen op Klein Hattem.

De naam komt van een oude hofstede en was één van de 3 papiermolens van papiermolen Bouwhof op de Ugchelse Beek. 

De andere heette papiermolen Methusalem, wel niet zo oud als zijn naamgenoot; hij bestond al in 1747, ook best oud.

Naar men zegt, werd Metusalem ( speerwerper of ook dood van het zwaard) 969 jaar oud.

Wij kennen nu nog het gezegde: “ Zo oud als Metusalem ”.

Wat wij niet wisten is, dat Metusalem een zwaard had, waar de naam van God in onuit-sprekelijke letters was gegraveerd. Na zijn dood kwam dit zwaard in handen van de aarts-vader Abraham, die slechts 175 jaar oud werd.  Leuk is, dat als wij nu zeggen: “Hij heeft Abraham gezien”, deze persoon 50 jaar is geworden.

Ik heb Abraham allang gezien en weet dus ondertussen, waar ik de mosterd moet halen !  En dát komt niet als mosterd na de maaltijd.

Het woord mosterd moet je eigenlijk lezen als verbastering van mutsaard, of takkenbos dan wel brandhout.

Deze oude Methusalem, de papiermolen dus,  was ook een aparte; hij was een dwarsgelegen watermolen.

Hij lag boven die van Hattem en lag ook aan dezelfde beek, de Ugchelse, maar het rad draaide er niet op. Vlak voor de molen had men namelijk een gedeelte van het beekwater zijwaarts afgeleid naar het op deze nieuwe waterloop draaiende rad.

Bij deze molen was nog een originele perkamenten erfpachtbrief voorhanden.  Hoe uniek en mooi, een papiermolen met een perkamenten brief, maar qua perkament niet zo héél vreemd. Het werd steeds nog naast elkaar gebruikt, ondanks dat perkament, het vellum, duur was.

Eerder, in 1594, kreeg Jan Jansen Bouckvercooper,  een betaling voor levering van 5 riem papier en 20 kleine Parchemijne vellekens (= velletjes perkament ) t.b.v. het Kwartier van Veluwe. Kijk, daar komt vellum weer om de hoek kijken ! Er moet echter wel enig onderscheid worden gemaakt tussen vellum en perkament. Vellum wordt gemaakt van bereide dierenhuid, het fijne kalfsleer. Perkament van schapen- of geitenhuiden.

Het Kwartier van Veluwe was één van de 4 Kwartieren binnen het Hertogdom Gelre ( van 1339-1795 ), naast dat van Zutphen, Nijmegen en Opper-Gelre. Rond het jaar 1760 was ene edele Andries baron Schimmelpenninck Van de Oye landdrost van de Veluwe en Landrentmeester-Generaal, alsmede drost van Het Loo. Deze landdrost, ofwel drost of drossaard, was een Nederlandse bestuursambtenaar, die het over een bepaald gebied voor het zeggen had. Een beroemde drost was P.C. Hooft; hij was ook baljuw van Naarden. De naam baljuw komt nog uit het Ancien Régime, de tijd vóór de Franse Revolutie van 1789.

Het Kwartier van Veluwe, met als hoofdstad Arnhem, omvatte het gebied van, je raadt het al, de Veluwe.

Het Hertogdom Gelre heette officieel Hertogdom Gelre en Graafschap Zutphen en de eerste vermelding van Gelre dateert van 812, in een oorkonde ( welke? Geen idee ). 

Het Graafschap Gelre daarentegen dateert van 1046, rond de plaats Gelre als eigendom van het geslacht Flamenses van Wassenberg.  Reinoud of Reinald III, was hertog van Gelre en graaf van Zutphen en trouwde met Maria van Brabant, dochter van de ons bekende Hertog Jan III van Brabant.

Na Reinoud’s dood volgde de Eerste Gelderse Successie-oorlog van 1371-1379 in het hertogdom Gelre.

Deze oorlog moet niet verward worden met de Gelderse Oorlogen van 1502-1543.

Heden ten dage staat in Ugchelen op een pleintje een bronzen beeld van een papierschepper, met schepraam in de hand. Heel mooi verbeeld.  Kijk maar hieronder !! Misschien is dit wel Lambert Dijkgraaf, die in 1843 een schepvormmakerij had in Ugchelen, wie weet !

In Eerbeek staat ook een sculptuur van 'De papierschepper'; moet ik nog een keer fotogra-feren.

De Grote en de Kleine Molen zijn aan de beurt geweest.

Er was ook nog De Middelste Molen  in Loenen op de Veluwe, nu in 2020, gelegen aan de Loenense Beek én aan het Apeldoorns Kanaal. 

De Loenense Beek was het eerste deel van de waterstroom vanaf de sprengenkop en heet Zilvense ( Silvoldsche - ) Molenbeek en vanaf de Molenallee in Loenen heet deze dus Loenense Beek.

Op deze plaats maakte men al sinds 1622 papier met behulp van waterkracht.  Eeuwenlang hebben hier 2 Middelste Molens gestaan, maar in 1886 brandden beide molens tot de grond toe af.

Wat brand betreft; in 1629 vielen de Spanjaarden de Veluwe binnen en staken de eerste papiermolen in Loenen, de Wolfsmolen van Wolf Gabriëls, gebouwd in 1628, in brand. ( In het rekenboek van Hackfort stond hij vermeld als Mr. Wolliff  Gabriëls ). In 1631 staat er een nieuw gebouwde molen, die echter ook 'op een helderen middach' in 1640, onder luid gekraai van een rode haan, tot as verbrandt.

Toen de papierindustrie zich in de 17e eeuw steeds meer ging uitbreiden, groeide met de dag de behoefte aan een grotere watertoevoer naar de papierwatermolens. Vandaar dat de papiermakers voortdurend nieuwe sprengen en beken groeven, met als gevolg ruzie met andere belanghebbenden.

In 1790 dichtte Hendrik Schut, n.a.v. het graven van sprengen door de heer van kasteel Biljoen, Jan Willem Frederik baron Van Spaen, eigenaar van een watermolen ( Wasmolen) op de Beekhuizerbeek: " En sie daar het op Graaven van de Wellen, Aderen en Bronnen, en tot mijn verheugen sie meerder Waater op mijn moolen kommen ".

Sprengen, wat zijn dat in God's naam ?

Sprengen werden gemaakt door een gat te graven in de helling van een heuvel, tot het grond-waterpeil /-spiegel bereikt werd en dat alles het liefst op een plek, waar voldoende waterdruk was. Uit de sprengkop stroomde dan het bronwater eerst naar de oppervlakte, als uit een bron, om vervolgens door een kanalenstelsel naar de gewenste plek. Die plek was veelal een papier-watermolen op de Veluwe.

Soms werden de waterstroompjes kunstmatig 'opgeleid' t.o.v. de bodem van een dal. Door zo veel mogelijk de hoogtelijnen te volgen en dus de zijkanten van de dalen ter zoeken, bleef op de plaats van de watermolen zo veel mogelijk verval over. Dit opleiden werd met aangelegde én natuurlijke beken, sprengen dus, gedaan. De beroemde etser / lithograaf M.C. Escher heeft in 1961 een litho gemaakt met de naam "Waterval", een isometrische illusie, waarop je ziet, dat er iets niet kan;  dat ópleiden van water. Hieronder staat de fraaie litho. 

In 1661 heeft Hendrik van Essen, de oude eigenaar van Kastel De Vanenburg in Putten, nabij de toenmalige Zuiderzee, in die buurt 2 verschillende papiermolens gebouwd. Van Essen was in die tijd landdrost van de Veluwe. Hij vroeg aan de Rekenkamer in erfpacht 'het recht van ('t) wae-ter tot een pampiermoolen - t gen off anders, op seecker waeter komende van Grobben-beeck....daer bij noch soude moeten trecken het waeter van Schoonderbeeck komnende langes Jan Wijnkoops hoffstede'. In het jaar daarop, in 1661, kreeg Van Essen het recht om het water van de Groevenbeek en tot de Volenbeek te benutten voor de nieuw op te richten molen bij de Vanenburg. 

Door deze verkregen erfpacht heeft Hendrik van Essen vervolgens twee papierwatermolens gebouwd en wel die van Huis Groevenbeeck ( hier was rond 1430 al een watermolen )en die van Huis Vanenburg. Dit Huis Vanenburg heette vroeger, in 1389, Vaenborch, van Hendrich van Vanenvelt, ook wel 'het goed tho Nulde'. De Groevenbeekse molen werd ook wel Telgtermolen genoemd. In 1556 werd door de toenmaklige eigenaar van de Groevenbeekse watermolen bij de Spaanse koning een aanvraag gedaan om een windmolen te mogen bouwen nabij de watermolen, voor als het te droog was én er dus geen water was om te draaien, maar dan wel windkracht om te draaien. Knap bedacht in die tijd. Chapeau voor de mulder ! Iets later in de tijd, in of rond 1690, werd door de heer van Schoonderbeek, Hendrik van Middachten, de papierwatermolen  van Schoonderbeek gelegd. De molen van Schoonderbeek draaide tot 1871, die van Vanenburg tot 1874 en die van Groevenbeek tot 1880. In de laatste was Maria van Dam in 1800 eigenaresse en papiermaakster. In die van Vanenburg was in 1749 Gijsbertje Gielen papiermaakster en de molen van Schoonderbeek had van 1805 tot 1833 Lubbertje de Bruyn als pachtster én papier- maakster. Dirk Beekman was hier in 1869 de laatste pachter en papiermaker. Zo, dat was Putten en omgeving. 

In een proces uit 1663 zei Johan van Steenbergen tot Nijenbeek, dat het aftrecken ( nee, dit hier is iets anders !) van ’t water van iemands molen so nauw luisert, dat daeruyt het spreek-woord comt, dat niemand het water van zijn molen wil laten trecken. Hij, Johan, noemde ook nog een hierop van toepassing zijnde Duits gezegde:

Wie kein Schaeffer weijde genugh hette,  Also hette auch keijn neuwen Muller wasser genugh .

Een  Schaeffer is een schaapsherder  ( én een mooie vulpen, om in stijl te blijven)

Het proces ging over een nieuw te leggen watermolen over de Emperstrang en zijn oud recht en genot van waterleiding van de Loener- en Voorsterbeek.

Jaren later, in 1672 tot 1674,  had de Veluwe te maken met Franse bezetters. Het jaar 1672 was het bekende Rampjaar, waarin veel gebeurde. Reden dus om naar de Zaanstreek te trekken. 

In 1887 werd de huidige Middelste Molen gebouwd en was eigendom van de kasteelheer van kasteel Ter Horst.

In deze watermolen maakte men het aanvezelpapier, onmisbaar voor restauratie van kunst-historische prenten, etsen en tekeningen.

Rond 1666 was hier de baas én heer, Alard Hackfort tot Ter Horst in Loenen. Het papier voor het Huis Ter Horst werd, als toepacht, door de plaatselijke papiermakers geleverd. In het Rekenboek van genoemde Alard uit 1666 werd dit watermerk al genoemd en in de internationale papierhandel gebruikt, tot in Frankrijk toen. Moulin du Verger gebruikt (-e) het ook. 

Het papier had, zoals hierboven, als watermerk een narrenkap. Apart, ik ken geen clown die Alard heet. Ik kom verder in het verhaal nog terug op het fenomeen toepacht. Het watermerk met de narrenkap 

Hieronder is een gedeelte te zien van de Soft Walls van Annelinde de Jong, bij Paper Art in het Coda Museum in Apeldoorn, anno 2021. Dit als extraatje.

In deze bovenslagmolen maakte men papier van de grondstoffen katoen, linnen, hennep en naaldhout ( cellulose ). Nu is deze watermolen een werkend museum. Er kan nog op de ouderwetse manier papier geschept worden en dat heb ik dus gedaan. Leuke ervaring. Op naar het andere molenmuseum op de Veluwe.

Hieronder staat, als intermezzo, een PAPIEREN jurk, gedragen door Nicolette van Dam tijdens de uitreiking van de Gouden Televizierring. Op zich apart, zo'n jurk van Ronald van de Kamp.

Dat is de Achterste Molen uit Loenen, een papierwatermolen uit 1654. Hieronder staat hij, nagebouwd volgens het origineel uit Loenen. In deze papierwatermolen zijn onderdelen uit de Achterste Molen, die ze op zijn beurt had verkregen van De Nieuwe Molen of ook wel het Kerstens Molentje of Meulentje uit Eerbeek. Deze Nieuwe Molen werd in 1718 gebouwd door de heer van Eerbeek. De molen kreeg het water van enkele sprengen, die samen de Gravinne-beek vormde, om vervolgens later in de Coldenhovense Beek uit te monden. Het water van de Gravinnebeek was slechts voldoende om op 'het halve rad' te worden geleid. Deze papiermolen én Gravinnebeek hadden niet veel betekenis voor de papiermakerij, aldus een papiermakers-knecht Beernt Vis, die getuigde in een proces over waterrecht en te weinig watertoevoer. En nu komt het; de laatste papiermaker op de Nieuwe Molen was de heer Kersten. De onderdelen waar ik het iets terug over had, waren een kroonwiel en een Hollander, een wreefbak.

 In deze watermolen, ook een bovenslagmolen, wordt ook nog op traditionele wijze papier geschept. Hij draagt tegenwoordig de passende naam Marten Orges en ligt sinds 1933 in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem. Of dit een molen is zoals Orges had, is niet duidelijk. Er zijn geen afbeeldingen van zijn molens uit die tijd.

“ Prijkt de vindingrijke kunst ergens meer dan hier ? Van de onnutste vodden zelfs maakt men ’t nut Papier “.

 

In de Marten Orges heeft men overal kleine tekstborden opgehangen, waarop het papier-maak-proces  staat vermeld.

Ik zal deze hier opschrijven, van nummer 1 tot en met 10.  Kom’tie !

Bordje 1:

Het  Oud-Hollandse papier wordt uit lompen vervaardigd. Deze worden boven de zeef uitgezocht naar stof en kleur en op de beide hakmessen aan reepjes gesneden. Stof en vuil worden uit de naden verwijderd, knopen en oogjes afgetornd. Voor grof papier worden katoenen en voor wit papier linnen lompen gebezigd. Wol kan de papiermaker niet gebruiken. Het lawaai van de door het scheprad voortbewogen werktuigen maakt het spreken en zelfs het elkaar iets toeschreeuwen ten enenmale onmogelijk.

Bordje 2:

De reepjes lompen worden door de lompenkapper in kleinere stukjes gehakt.  

Des te gemakkelijker zullen straks de garens uit hun weefverband worden geslagen. Het gehele papier maken bestaat feitelijk daaruit, dat men het weefsel ontleedt in garens en deze weer in de vezels, waaruit ze ooit zijn gesponnen. Die vezels moeten nog weer gesplitst worden, opdat bepaalde delen ervan in het water kunnen opzwellen en een klevende werking uitoefenen. Na het kappen worden de lompen buiten de molen gekookt met ongebluste kalk, om gezuiverd en gebleekt te worden. Op de foto hieronder zie je het hakblok rechtsonder, het hakmes boven het raam en het hangkruis, waarmee het papier op de drooglijnen wordt gehangen.

 Bordje 3:

In de hamerbakken wordt het weefsel uit elkaar geslagen. De hamers zijn onderaan van ijzer voorzien en worden door de nokken van de as telkens opgelicht om daarna met kracht weer neder te ploffen op de brij. De middelste van de 5 hamers heet de 'roerhamer' of washamer. Deze roerhamer zorgt voor de circulatie van de papierpulp en voor de verwijdering van het vuile water. Vers water stroomt steeds door de bakken. De helderheid van het water is een eerste vereiste, vandaar dat langs de Veluwse beken veel papiermolens zijn ontstaan. Hamerbak op de linker foto hieronder.

Bordje 4:

De zo verkregen halfstof wordt in de z.g. stofkisten geschept, waar het water er uitlekken kan. Deze kisten dienen ook als voorraadskasten. Wil men goed witpapier maken, dan moet de halfstof vervolgens gebleekt worden met bruinkool en zoutzuur. Dat gebeurt in het bleekhuis buiten de molen, waar ook de lompen gekookt zijn. Het is hier niet aanwezig. Ook verder wijst de inrichting van deze molen erop, dat hier alleen grof papier werd vervaardigd, anders zouden bijv. de hamerbakken van koper zijn, tegen roestvlekken.

 

 Bordje 5:

Vervolgens wordt de halfstof in de wreefbak nog fijner gewreven, zodat de vezels zich splitsen. Dit werktuig is een Hollandse vinding en wordt daarom gewoonlijk, in navolging van het buitenland, hollander genoemd. Een houten rol met metalen ribben draait rond boven een verhoging in de bodem, het zadel genoemd. Daartussen wordt de halfstof gewreven.  In de hollander kan de stof gekleurd worden; de rondlopende brij wordt vermengd met de kleurstof, zoals voor de oude, blauwe tabakszakken. De wreefbak of hollander zie je op de linker foto boven rechts, en op de rechter foto links  in beeld.

Op de foto hieronder zie je een oude hollander uit de oude Moulin à Papier de Brousses, nabij Carcasonne, in de buurt van Saissac in het mooie Frankrijk.

Bordje 6:

Wanneer de halfstof in de hollander zo fijn gewreven is, dat de papierbrij goed dunvloeiend blijkt, wordt de schuif opengetrokken en loopt de vloeistof in de schepkuip. Hierbij wordt dan veel water gevoegd, dat heel zuiver dient te zijn; des te blanker wordt het papier. Gedurig wordt de heelstof omgeroerd en vervolgens naar de werkkuip omhoog geschept. 

In deze kuip behoort een drijvend kacheltje, waarvan hier de luchttoevoer nog te vinden is en dat de papierbrij op de gewenste warmtegraad brengt.

Bordje 7:  

De op melk gelijkende vloeistof in de werkkuip wordt steeds omgeroerd en lauwwarm gehouden. Nu schept men de papierstof op een vorm. Dit is een houten raam, bespannen met fijn koper-gaas. Hierop past een losse, houten rand.  De deksel, welke het aflopen van de stof tegen gaat. Behendig dompelt de schepper zijn schepvorm in de schepkuip. Door licht schudden weet hij een gelijkmatig dun laagje van de papierstof over zijn zeef te verdelen.. Door het te bewegen wordt het wegvloeien van het water bevorderd en schudden de vezels dooreen.

Vervolgens schuift de papierschepper de schepvorm zonder losse rand, de deksel, over de schietplank naar de koetser, hieronder !

Bordje 8:

De achterblijvende papierstof neemt in korte tijd vaste vorm aan. Het rasterwerk van de zeef en het opgenaaide watermerk maken  hun afdruk in het papier.  Nu licht de schepper de deksel van zijn zeef en zijn buurman, de koetser, neemt de vorm over en drukt dan ’t vochthoudende vel behoedzaam neer op een wollen vilt, op de koetsstoel. Deze termen zijn afgeleid van het Franse woord coucher, neerleggen. Deze vakwoorden zijn meegebracht door de hierheen uitgeweken Franse papiermakers. Hieronder staat daarom ook een Franse koetser. 126 Vellen vormen een Post.

 Bordje 9:

Wanneer 126 vellen, 1 Post, zijn afgekoetst, gaan ze onder de pers. Men toetert werk- en vrouwvolk tezamen met de hoorn; de roffels van de hamers maakt bijeenroepen onmogelijk. Allen moeten trekken aan de zware boom, waarmee de pers wordt aangedraaid en het water uit de post wordt weg geperst. Er kon wel met een kracht van zo'n 30.000 kilogram geperst worden.  Hieronder zie je links de natpers uit de Marten Orges en rechts die van Pen-Mur. Daarna worden de vellen één voor één heel voorzichtig door de legger van de vilten afgetrokken en op een leggerbret gelegd, dat op de leggerstoel is geplaatst en waarmee de last naar de hijsinrichting wordt gereden. Boven op zolder wordt elk vel over de drooglijnen gehangen.

Het voortdurend gebukt staan in het werk van vooral de legger of leggerjongen, 11 à 12 jaar oud, veroorzaakte bij veel papiermakers kromme benen, papiermakersbenen.

Bordje 10

Voor het bereiden van schrijfpapier wordt buiten de molen in het bleekhuis uit dierlijke afval lijm gekookt. Deze lijm wordt ook wel reveling genoemd. Lijm dus, van afval van huiden, koeien- en schapenpoten. Kostte voor 100 pond zo’n f 5,25, veel geld voor die tijd. De ketel binnen houdt deze lijm warm. In de lijmbak worden telkens ± 10 vel door de lijm gehaald, welke snel opgezogen wordt. Dan gaan de vellen naar de lijmpers, die hier ontbreekt. Na deze bewerking vloeit het papier niet meer en is dus beschrijfbaar geworden. Op de tafel worden de vellen uitgezocht en zo nodig gevouwen. Ze gaan dan in pakken onder de droogpers. De dagelijkse aanmaak bedraagt  ± 14 posten of 1 Tal. 1 Post is 126 Vel.

“ Men mag papier van  lorren maken, Opdat men ’t door het schrift versier, Maar niet door  ‘d inhoud van het schrijven, Weer lorren maken van papier “.

Bij bordje 5 werd gesproken over een hollander ? Wie of wat is dat precies ?

Het is een uitvinding, gedaan in 1670, in de Zaanstreek en in 1672 verder geschikt gemaakt voor papierbereiding. In de hollander draait een trommel met messen er op.  Op de bodem zijn ook messen, de maalplaat, aangebracht. De vezel komt tussen de messen waardoor deze worden geknipt ofwel beschadigd.  Dit verkort de vezel, waardoor het papier fijner wordt.

Het genoemde beschadigen van de vezel is een proces, waarbij zogenoemde Fibrillen uit de oppervlakte van de vezel worden losgemaakt.

Fibril is het kleinste onderdeel van collageen, die samen vezels vormen, die weer samenkomen in bundels.

Na de verwerking in de wreefbak, de hollander, wordt de halfstof, nu tot heelstof verworden, in de schepkuip gelaten.  Hieronder zie je het allemaal nog een keer bij elkaar, met links de zware hamers en in het midden de hollander, de wreefbak. Je ziet het gaande werk volop draaien.

Bij de bordjes 2 en 4 werd gerept over bleken van stof.

In 1744 werd de blekende werking van chloor ontdekt. Chloor werd toepasbaar, om katoen, grondstof voor papier (wit), te bleken.

Voor het extra bleken werd ook nog het blauwsel gebruikt.

Blauwsel wérd gemaakt van Smalt, dat weer komt van Kobalterts uit b.v. Duitsland ( Saksen en Bohemen).  De smalt werd in blauwselmolens vermalen tot poeder en was meteen gereed om te bleken. Je zou er zomaar een longziekte kunnen oplopen, met dat steenstof. 

In 1826 werd het milieuvriendelijkere  ultramarijnblauw, synthetisch, ontdekt, uitgevonden eigenlijk.

Bij ons is ( of was ), om de witte was extra te bleken, het Poppetje Blauw of Reckitt’s Blauw bekend.

In de Zaanstreek stonden ook speciale blauwselmolens, zoals in Westzaan  De Blauwe Hengst, in Zaandijk De Blauwe Reiger en Het Gekroonde Blauwselvat.

Hieronder staat een heel uniek kunstwerk met de naam ' Oculus Maris ', het oog van de zee, gemaakt door Johnny Beerens. Hij heeft het gemaakt van honderden lagem zelf gemaakte en geschepte vellen papier met allerlei natuurlijke dingen daarin. De vorm is opgebouwd uit vele vellen papier opeen en in die vellen zijn vormen van o.a. bladeren van bomen te zien, die in het papier 'gepreegd' zijn, gedrukt zeg maar. Dit pregen, embossing, blinddruk of reliëfdruk is een unieke drukkunst, waarbij je delen van een onderwerp d.m.v. reliëf kunt laten opvallen, letter-lijk ópvallen, want het resultaat ligt 'óp ' het papier. Zie hieronder 3 voorbeelden !

De volgende watermolen is één van de in totaal 165 papierwatermolens, die omstreeks 1650 op de Veluwe draaiden, die van Hattem-Molecaten, verderop het verhaal.

Hieronder links een handgeschept vel papier van de kunstenares Annelinde de Jong, gemaakt voor Paper Art in het Coda-museum in Apeldoorn. Zij verwerkt in de papierpulp plantenresten van o.a. treurwilg, eik, moerascipres, klimop en es. Je ziet hieronder de helikoptertjes, de vruchtjes van de esdoorn of Acer pseudoplatanus, die in het linkse vel zijn verwerkt. Zij heeft het op traditionele wijze maken van papier geleerd van de Japanse papierprofessor Shinji Hayashi in Kyoto, Japan.  

Die papierwatermolens maakten c.q. schepten sámen 150.000 Riem papier bij elkaar; 1 Riem is 500 vel, dus reken maar uit !  75.000.000 Vellen.

In 1819 waren er de volgende aantallen papiermolens en – fabrieken:

In Friesland 1, in Groningen 1, in Overijssel 6, in Gelderland, let op, 134 stuks,  in Noord-Holland 33, in Zuid-Holland 21, in Noord-Brabant ( in Boxtel ) 1 en in Limburg 4 papiermolens of papierfabrieken, 201 stuks.

50 Jaar later waren dat er nog maar 137.

Het is de watermolen van Hattem-Molecaten, een bovenslagmolen,  gelegen nabij een stuw-vijver, welke water krijgt lokale, naamloze sprengen.

Hoe oud deze watermolen is, weet men niet precies, maar wel dat er in 1596 een zogeheten Concessie voor het leggen van een watermolen hier was aangevraagd.

Zijn voorganger was de Middelste Molen van Molecaten, gelegen op de toenmalige Molecatense Beek in Hattem. 

Hij lag hier al vóór 1609 en de vroegst bekende eigenaar was rond 1609 ene Pieter van der Hoeve. Deze molen was één van der eerste papiermolens op de Veluwe.

De molen werd beschreven als de grote molen, een vierbaksmolen met 20 hamers. De later erbij gebouwde kleine papiermolen had slechts 6 hamers.

Pieter liet in 1609 ook een windmolentje bij de watermolen bouwen, zodat hij met windkracht meer water op het molenrad kon brengen.

Dat gebeurde dus met een door de wind aangedreven oppompinstallatie en de combinatie was dus géén watervluchtmolen zoals de Kilsdonkse Molen, een unieke combinatie van een water-vlucht-korenmolen en een watergedreven oliemolen. Dit is wel geen papiermolen, die in dit verhaal omschreven worden, maar is om het type, zeer uniek en heul erg apart. Vandaar.

Snapt u?

Thans behoren op de Veluwe zo goed als alle watermolens met hun schuimspattende raderen tot het verleden. Slechts een enkel, eenzaam waterrad stommelt nog schuchter zijn lied, te midden van het luidruchtig lawaai van onze tijd. Vrolijk klinkt die melodie niet; somber en klagend steunt het rondwentelend rad een weemoedige zang. 

Voordat ik de Veluwe verlaat, wil ik toch nog efkes 3 papierwatermolens met 3 typische namen benoemen, die in Laag-Soeren op de Soerense Beek lagen. Als eerste benoemd ik 'Welbedacht' uit 1791, dan 'Nagedacht' uit 1793 en als laatste papierwatermolen 'Goedgedacht' uit 1795. Misschien staat links op de foto hieronder wel de papiermaker van toen, Gerrit Jan Brouwer. In de Zaanstreek had men ook wel iets met drietallen, die bij elkaar hoorden, zeg maar familie waren. Hieronder staat de statige dame van de drie, 'Het Guiswijf', pront in het midden. 

Wat te denken van 'De Guisman' uit 1631, ook wel De Vergulde Bijkorf genoemd. Of van 'Het Guiswijf' uit 1670 en als laatste hun molenkind 'Het Guiskind' uit 1674. Deze lagen alle-drie in de Zaanstreek en waren papierwindmolens en geen watermolens. Verschil dient er te zijn. 

Vervolgens ben ik alweer in de 18e eeuw beland, althans het begin daarvan.

Toen, in 1711 of 1725, maar mogelijk eerder (volgens de Molendata-base) werd op de Mosbeek in Mander, gemeente Tubbergen, De Molen van Frans gelegd. Deze bovenslagmolen in Overijssel was gebouwd als papiermolen. De eigenaar was toen de papierfabrikant Willem Cramer uit Oot-marsum. De oprichter, iets anders dan eigenaar maar wel familie, was Bernardus Kremer ( later noemde hij zich voortaan Cramer). Hij richtte de eerste papierwatermolen op in Mander, de huidige middelste molen op die Mosbeek. In 1720 werd de bovenste papierwatermolen op de Mosbeek gelegd onder de naam De Engel ofwel Engels Möll. De molen werd vermoedelijk zo genoemd naar de vrouw van de papiermaker Gerhardus van Ham, Engele Thymans. Deze 'engel'. is helaas afgebrand 

Hierboven is Molen Frans te zien, nog mét goot en werkend rad. Toen ik op woensdag 23 juni 2021 weer bij deze molen kwam, was de goot verdwenen en het rad en zo in verval. Hopelijk komt dat nog goed. 

Hij verkocht 1870 de molen aan Bernard Frans, vandaar de huidige naam. Deze molen wordt door mij genoemd vanwege de fraaie ligging in het landschap.

De gemeente Ootmarsum heeft een openluchtmuseum, waar een papiermolen geplaatst wordt. Het rad en de sluis is al te zien. Het was ooit de Voorste Molen van Huis Ootmarsum !

Deze Voorste Molen werd voor het eerst genoemd in 1413 en buiten gebruik gesteld in 1864. Hij ligt op de Molenbeek, die van de Kuiperberg komend, meanderend  over het openlucht-terrein  uitmondt in de Wiemselbeek. De laatste molenaar, geen papiermaker, was meneer Betman, die in 1914 op 92-jarige leeftijd het heden verliet. Hij zal wel op z'n Twents gedacht hebben:

                              "Oald wörden is de enige maneer um laank te leev'n ! ", 

                                                                maar ook ......

                          "Iej könt oe pas joonk veulen a'j oald bint en dan is 't te laat "

Men gaat samenwerken met De Molen van Frans en de hier nog niet genoemde Watermolen van Bels , ook op de Mosbeek en ook in Mander.  In de Bels werd vanaf 1725 korte tijd papier gemaakt. Deze 'Bels', toen 'De Meyer' genoemd, was na de middelste en bovenste de onderste molen op de Mosbeek. Hij werd in 1723 gebouwd door Hendrik Meyer, pachter op de Meyershof, geldverstrekker Gijsbert Jansen Middelburg uit Vaassen en papiermaker Ernst Jurien Cours uit Apeldoorn. Deze molen werkte, los van de Cramers, zelfstandig. Nu is in de  Watermolen Bels door Martin Bels een fraai restaurant met terras gevestigd, waar het goed toeven is. "Daar pleisterden wij voor de eerste maal omtrent de clock van één uur, omtrent de clock van half negen's avonds quamen wij werderom thuijs".

Uit de 5 papiermolens rondom Ootmarsum ontstond de Berghuizer Papierfabriek te Wapenveld, met hieronder hun wapen op een herinneringsboek. In 1850 bezat de papierwatermolen van G. van Gerrevink in Wapenveld een rad van 11 el in doorsnede, met een breedte van 4 el + 7 palm.

Palm en el zijn oude maten en afhankelijk van de streek van het land verschillend in grootte.

Een Brabantse el was 69,2 centimeter ofwel 16 tailles. 1 Taille was 4,325 centimeter.

Een palm was een oude lengtemaat, de breedte van de handpalm aan de binnenzijde van de hand, 4 vingers. Met de komst van het metriek stelsel werd de palm 10 centimeter als maat, ofwel 10 duimen. Later werd de palm een decimeter. Meten is weten en een weetje.

Die drie vellen papier op een schild heb ik in het buitenland ook gezien. Misschien wel ouderwets jatwerk van ontwerp. Van de Auteurswet had men kennelijk nooit gehoord, terwijl het 'werk', zoals men dat in die wet noemt, toch een eigen, intellectuele schepping van de maker was, met een eigen oorspronkelijk karakter. Hieronder staat de Duitse versie, óók fraai.

De voorvraag zal hier nooit gesteld zijn ! 

In die nieuwe watermolen wordt de techniek van toen getoond. In 2021 kon dat al. Heel leuk museumpje, in het openluchtmuseum van Ootmarsum.

Als laatste watermolen, papiermolen, op de Veluwe, één van de 165, wil ik graag

De Kopermolen noemen, ook wel De Rosendaelse Molen genoemd.

Deze naam kreeg de watermolen, een bovenslag, van het kasteel van de eigenaar van Kasteel Rosendael bij Arnhem. Het kasteel is ooit gebouwd door de Graaf van Gelre.

Zo te zien heeft het buitenwerk, rad en goot, veel te lijden gehad van de bekende Tand des Tijds, maar toch mooi om te laten zien. Er zat veel vakwerk van de moplenbouwer in.

Deze watermolen maakte gebruik van de Klaarbeek in het buurtschap Zuuk bij Epe. In 1706 werd de watermolen, grond en water voor 30 jaar verpacht aan Wolbert Adriaens Hafkamp, die er een papiermakerij vestigde en er nóg een papiermolen bijbouwde. 

In 1726 werd de papiermolen voor F 4100,- verkocht. In 1858 werd er door A. Heering opnieuw een papiermakerij gevestigd. 

Verder op de Klaarbeek lag De Zuuker Molen, in dit geval de noordelijke.  Dit was tot 1854 een duitenknipperij, een inrichting voor het knippen van muntplaatjes uit koperen platen, die in eerste instantie op de hierboven genoemde kopermolen werden geplet. Daarna werd ook deze molen een papierwatermolen.

Ik vond, dat hij ook genoemd moest worden door de term duitenknipperij. Op de duit kom ik, verder in dit verhaal, 'fluitend' en uitgebreid terug.  Daarmee doe ik een duit in het zakje. 

Met De Zuuker Molen  en De Kopermolen wil ik de Veluwe, met toen zo’n 165 papierwater-molens, afsluiten en naar het westen gaan, waar de Veluwse papiermakers heen gingen in 1673, zulks onder druk van de Hollandse Oorlog ofwel de Frans-Nederlandse Oorlog, die duurde van 1672-1679.  Frankrijk viel de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden binnen. Hun grote baas, Lodewijk XIV, paste hier vanaf 1673 de tactiek van de verschroeide aarde toe. Het ging er erg warm aan toe, maar de Veluwse papiermakers werd het té heet onder de voeten en gingen westwaarts. Het was met recht een Rampjaar.

Over het koper en weven van schepramen, in Veluwe en Zaanstreek gaat het nog even verder.

In de kopermolen was de meester-koperslager, aangeduid met Mr., de baas. Hij was ook lid van het St. Eloy Gilde, samen met de meester-messenmaker, meester-slotenmaker en de meester-smid. 

Eén van hen, de koperslager, ging in die tijd het koperdraad maken, héél erg belangrijk voor het weven van schepramen.

Ik moet hier toch ook nog even de eertijdse papierwindmolen in Oldenzaal benoemen. Dan heb ik het over De Halve Maan uit 1841. Deze molen werd al in 1763 door Wijnand Nieuwenhuis gebouwd ( en die gebruikte als logo en watermerk de halve maan ), maar toen als pel- en oliewindmolen. Er werkte toen de Apeldoornse papiermaker Wolter Berends Donker en de benodigde schepvormen werden gemaakt door Lambert Dijkgraaf uit Ugchelen. Kijk de maan hierboven maar eens schijnen. De molen was vernoemd naar de voormalige bierbrouwerij aan de Steenstraat in Oldenzaal. Ik zei al, dat deze molen voorheen ook oliemolen was. Misschien was hij toen bekend als De Öllipin; die naam zong toen ook rond.

Toepacht

Hierboven een fraai staaltje van koper weven in schepraam. Ik heb hiervan ook nog een mooi filmpje staan bij de papiermolen in Tsjechië. Moet je maar eens kijken. 

Dat was mr. Gerard Slangenborgh; hem werd door de Staten Generaal van Holland Octrooi afgegeven voor het maken van koperdraad. Hieronder staat nog een fraai staaltje van Sin-graven links en van Brittania rechts. Watermerken waren van belang voor de eigen identiteit.

Met dat koperdraad konden de specialisten Jan de Wit in Koog aan de Zaan in 1751, Lammert Dijkgraaf in Ugchelen in 1843 en A. Alphenaar en Daan de Bremmer in Waddinxveen en anderen op de Veluwe en in Limburg, de koperen schepramen weven op hun weefstoel, al dan niet met een fraai watermerk.

In den lande waren er wel papiermolens, die een eigen weefstoel hadden.

Daarop werd een zeer fijn koperdoek geweven, dat dan over de bestaande bespanning van het schepraam werd geplaatst, om er zo velijn papier te maken. 

Het koper, een scheikundig element met symbool Cu, atoomnummer 29, werd al gebruikt rond het jaar 8700 voor Christus.

Zo, dat is weer piekfijn in orde, oftewel, hij is voor zijn roodkoperen, zoals men nú nog zegt, in voorkomende gevallen.

Toepacht is een bijkomende pacht, bovenop de gewone pacht bedongen, als extraatje.

In een pachtverlening in 1608 moet ene Matys van Sirck (of van Sierick) als eenmalig opgelt,  een soort toepacht, van iedere gulden een halve stuiver geven voor de armen. Een mooi gebaar.

In 1629 was de pacht van de papiermolen op de Losebeek, bij Kasteel Het oude Loo van Heer Stepraedt, 45 gulden per jaar , neffens noch eenen goeden riem schrijfpapier.

Rond 1600 had in het zuidelijke Nederland de abdij van Postel 6 wind- en 4 watermolens in bezit, die werden verpacht. De opbrengst van die molens bedroeg toen zo'n 224 mud rogge en 74 gulden aan geld. Tevens kreeg de abdij, zeg maar de Abt in dit geval, een beleefdheids-geschenk bij de pacht, een soort toepacht met de naam 'Voorlijf'.

Neffens is een oud woord, wat nu o.a. naast, benevens, nevens en bovendien kan betekenen.

Joost van den Vondel dichtte in ongeveer 1648 al met dit oude woord:

                               “ Hier sluimert Baerle neffens Hooft “.

Deze illustere drie, Vondel, Baerle en Hooft, gedrieën veelgebruikers van papier ( vandaar dat ze hier gerust uitgebreid genoemd mogen worden), waren lid van De Muiderkring,  rondom Pieter Corneliszoon Hooft, drost van Muiden én bewoner van het Muiderslot van 1610 - 1647. Pieter schreef, als hij op reis ging, zijn wetenswaardigheden in zijn reisdagboek op. Dat boekje werd Reis-Heuchenis genoemd.

Andere bekende mannen ( en 1 vrouw ) waren Gerbrand Adriaensz. Bredero, ( van De Spaanse Brabander ), Hugo de Groot ( door Vondel de bijnaam Het Orakel van Delft gegeven), en Constantijn Huygens, Heer van Zuilichem, Jacob Cats, alias Vader Cats van Kinderen zijn Hin-deren en Joost van den Vondel, ook De Keulse Zwaan genoemd.

De genoemde Bredero schreef in 1613, heel toepasselijk voor dit gehele verhaal, de Klucht van de Molenaar, met een mooie boodschap daarin, die tot op heden nóg geldt. Wat gij niet wilt ..... Moet je maar eens lezen !

En daar was nog de glasgraveerster én dichteres Maria Tesselschade Roemersdochter Visscher, zeg maar Tessel.  Bij het dichten werd zij op haar verzoek geholpen door Hooft, die er zijn kop niet bij kon houden.  Iedereen was verliefd op haar, écht waar.  Zo ook Baerle en Huygens.

Maria  Tesselschade Roemers ( dochter ) Visscher

O Parl  !  en  puyck  der  vrouwen 

Maria stuurde haar gedichten naar Hooft, ter betutteling, d.w.z. voor commentaar en verbetering.  Maria Tesselschade kreeg in 1642 een ontsteking aan het linkeroog door een vonk, die van een aambeeld in een smidse afsprong. Uiteindelijk werd zij blind aan dat oog. De verliefde Huygens  dichtte n.a.v. dat ongevalletje: “Verstaet gij ’t Tesselscha ? Uw aansicht is aan stucken, Ten minst leert hierna, Aen beelden niet te bucken “.

Constantijn Huygens was een man van vele vaardigheden en hield niet van stilzitten.

Tijdens het Twaalfjarig Bestand, een wapenstilstand in de beroemde Tachtigjarige Oorlog, van 1609-1621, leerde hij omgaan met de piek en met het musket . Ook leerde hij spelen op het spinet. wat weer heel ontwapenend klonk.

Van die piek komt ook de aanduiding piek, Bargoens voor een gulden !  Bargoens was de taal of geheimtaal van de kooplieden, kermisklanten en de onderwereld, de penoze.  Stamt uit de 16e eeuw en is vermoedelijk afkomstig uit Bretagne.

Naast de genoemde piek, kende men in dat milieu de spie of een cent, het heitje of kwartje, de knaak of rijksdaalder en de joet of het tientje.

Het motto van Tessel was:  “Elck syn waerom “.

Als laatste hierover; zij had nóg een mooie dichtregel:

                “Stel je leed te boek, zo hoef je ’t  niet  t’onthouden “.

                                                         ofwel,

                “ Hij stel’ zijn leed te boek, zo heeft hij ’t niet t’onthouwen ”.

Maria Tesselschade werd omschreven als een Puikjuweel der Vrouwelijke sekse, maar pareerde dat bevallig met: “ Al konden zij nog zo pluimstrijken, ik zal ze wel van mijn bed houden “.

Pluimstrijken is óók, kruiperige complimenten maken, vleien, flikflooien.

In een notariële akte van 17 maart 1666 werd beschreven, dat pacht van 7 ( zeven) jaren moest worden voldaan à 84 Carolusguldens, benevens 23 capoenen toepacht.  

1 Carolusgulden ( bestaande in goud, de carolus d’or uit 1517 en in zilver, de carolus d’argent uit 1543) was 20 stuivers waard en vernoemd naar- en geslagen ten tijde van keizer Karel V. Die geldstukken zijn hierboven te zien

Leuk om te lezen is een oud overzicht uit het Boekelose Pachtboek van 1788. Er staat o.a. een rekening van het erve Teesink in Boekelo, een leen van het klooster Vreeden.

Teesink: geeft jaarlijks pacht tweehondert en vijf guldens; toepacht een varken van eenhondert pond, ses hoenders en paaseijere.

Als toepacht was gebruikelijk, een halve, een hele of 2 riem best schrijfpapier; in plaats daar-van, of vaker daar nog bovenop, werden veelal enkele suikerbroden verlangd.

Ook stokvis of gerookte zalm waren veel gevraagde extraatjes bovenop de pacht. In die vis werd wel een reminiscentie aan het aloude visrecht, een regalia van de Heren van o.a. de Heer-lijkheden, gezien.

Wat betekent dat moeilijke woord reminiscentie ? Het is een gedachte aan een verschijnsel uit het verleden. Om een voorbeeld te noemen; je hoort een oude vakantie-hit ( wat een huidige waarneming is) en de kans is groot, dat je meteen beelden voor je ziet van de locatie, waar je dezelfde muziek ( verschijnsel uit het verleden) in die betreffende vakantie zo vaak hebt gehoord.

Dit geldt ook voor een bepaalde geur of een bepaald voorwerp.

Mooi fenomeen, niet ?

Nóg een mooi voorbeeld van toepacht, naast de pacht. Voor de Eerste Achterste Molen in Loenen moest in het jaar 1666, naast de waterpacht van 60 gulden, ook nog 15 pond suiker, een half pond foelie, kwart pond kruidnagels, een half dozijn zijden spek en een halve riem schrijf-papier opgebracht worden. Soms werd er ook om koffie gevraagd.  Slim, als men bedenkt, dat koffie in 1759, per pond, 8 stuivers kostte, zeg maar een halve dag arbeidsloon. Alweer kassa voor de pachtheer.

Bijdehand als de heren waren, werd een deel van de molenpacht vaak omgezet in luxe goederen, die de papiermakers voor de pachtheren uit Amsterdam moesten meebrengen.

Die papiermakers gingen veelal naar Amsterdam om hun gemaakt papier te verkopen.

Die luxe goederen, die op de Veluwe kennelijk niet te verkrijgen waren, bestonden uit appels van Oranje ( zure of bittere sinaasappels), citroenen en specerijen.

Om van de Veluwe in Amsterdam te komen, moesten de papiermakers een tocht maken over die Veluwe naar Harderwijk, waar de boot of het veer wachtte. Die reis over de Veluwe was verre van veilig, gezien de struikrovers ( hieronder afgebeeld ), die daar hun dukaten verdienden, ten koste van o.a. die papiermakers, maar ook andere reizigers.  Zij hadden daar echter wat op gevonden, ter beveiliging !

Om nog even iets over het eerder genoemde Harderwijk te ver-melden; in deze stad ( sinds 1231 als Herderewich stadsrechten )  stond in 1764 ook een papiermolen, een stellingwindmolen welteverstaan. Deze papiermolen werd op gericht door de lompenhandelaar Jacques de Leuce de Lancizolle. Hij noemde de molen naar zijn vrouw, Maria Magdalena. Deze molen had een hollander, schuren, pakhuizen en 13 knechtenwoningen. Men maakte er schrijf- en drukpapier. In 1804 werd hij afgebroken en verplaatst naar Eerbeek, achter de watermolen, om er ook papier te gaan maken. Dat zal vermoedelijk papierwatermolen het Klooster zijn geweest, in 1667 gelegd door Jan Peters Lubberhuysen. In 1772 was de laatste papiermaker Cornelis Pannekoek. 

Persoonlijke wapens in allerlei vormen, héél effectief. Die papiermakers hadden thuis een zijdgeweer, een snaphaan of een pistool . Deze wapens gingen mee, onderweg naar Amsterdam, als verdedigingsmiddel tegen het geboefte. Hieronder staat het vuursteenslot van een snaphaan. Toepasselijk in dezen is, dat een snaphaan ook de benaming was voor een struikrover ( én een door hem geroofde zilveren munt uit de 16e eeuw ). In Maastricht woonde een fameuze snaphaanfabrikant, François de la Haye. Voor de houten laden van het geweer en pistool wilde hij speciaal hout. "Er moet'goet droogh nootenbomen houdt worden gebruikt". Bij papierwatermolens op de Veulwe werden vroeger notenbomen geplant, waardoor de insecten niet op het geschepte en te drogen gehangen papier poepten. De notenbomen schenen een apart odeur af te scheiden. Zo, de link tussen molen en geweer is gelegd, zonder er harde noten over te hoeven kraken.

Véél meer kunt u lezen en zien in het hoofdstuk "Maten, Merken en Méér", bij wapens.

Bovenop  de pacht en de toepacht, kwam vaak nog een bedrag, het rantsoen of ransoen, dat betaald moest worden door iedere nieuwe pachter, aan het begin van zijn pachtperiode.

Het rantsoen wordt ook wel voormede of voorwinning genoemd. 

Dit was een kleine zijsprong naar de toepacht of toepagt, toch een belangrijk 'iets' in die tijd.  

Naast de gewone pacht en de toepacht was er ook nog zoiets als de Belastingpacht, een  systeem, waarbij de belasting niet door de toenmalige overheid werd opgehaald, maar werd

ge-ind door een particulier, die het recht om de belasting te innen had gepacht. Ik kan me voorstellen, dat met een extra trap in het innen, voordat het terecht kwam, waar het uiteindelijk thuis hoort, de fraude en misbruik op de loer lagen.  

In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ( 1588-1795) was dat lange tijd gebruikelijk, met name voor indirecte belastingen. In Groningen bijvoorbeeld stonden pachtershokjes bij de graanmolens, van waaruit transacties tussen molenaars en boeren werden gecontroleerd. Ik kan zo voorstellen, dat de controleurs af en toe een oogje dichtknepen, nadat hen een of twee Kromstaartjes waren toegestopt door deze of gene. Een Kromstaart was een munt, die tussen 1350 en 1692 in Groningen werd geslagen. Later had men die ook in Vlaanderen en wel in zilve

In 1748 brak de Pachtersopstand, ook wel Boerenopstand genoemd uit, omdat er grote onvrede was over de regenten en de landadel, zeg maar de gedelegeerde inners. Men had ook bezwaar tegen de ambtenverkoop. De opstand begon op maandagochtend 24 juni en was het initiatief van Marretje Arents, een viswijf en plunderaarster. Op vrijdag 28 juni zou zij worden opgehangen vanuit een raam van de Waag op de Dam. Misschien is het dame hierboven wel ? Ambtenverkoop ? Klinkt als Nepotisme, als vriendjespolitiek en klinkt ook als een vorm van corruptie. Da's nogal wat. Nepotisme ( Latijn nepos = kleinzoon, nakomeling, neef enz.) is in ruimere zin het begunstigen, door autoriteiten, piefen, of bedrijven, van familie of vrienden, door ze in hoge functies te benoemen of door de opdrachten te gunnen. 

Dat doet mij denken aan het Latijnse: "Quid pro Quo",  als jij mijn rug wast, was ik de jouwe. De rug kan door elk lichaamsdeel vervangen worden, mocht daar door de lezer dezes enige behoefte aan zijn ( wat ik mij wel weer kan voorstellen ), want:

                                  "A dirty mind is a joy forever, right ?"

Nepotisme kan ook een vorm van patronage aannemen. Dat is een sociaal ongelijke betrekking, waarbij de hooggeplaatste, of patroon, gunsten verleent aan lagergeplaatste, in ruil voor eerbetoon, trouw of diensten in welke vorm dan ook.  Een soort favoritisme dus. Het stinkt allemaal een beetje veel. Naast al deze corrupte zaken bestond er ook nog zoiets als simonis-me. Het bedrijven van dat simonisme, genoemd naar Simon Magus, die Petrus een raar voorstel deed, heul lang geleden, is het verkopen van kerkelijke ambten uit, jawel, winstbejag.  Zelfs Luther, wie kent hem niet ( Maarten dus, leefde van 1483-1546 en was theoloog), keerde zich tegen het verkopen van ambten en sinecures. Wij kennen en gebruiken het in een andere vorm, maar een sinecure is een ambt, waaraan een salaris of privilege gekoppeld is, maar waar geen of vrijwel geen verplichtingen tegenover staan. Een Sinecure wordt ook voor staatkundige functies gebruikt. Dat is wel heel lekker verdienen. Sine Cure betekent Zonder Zorg. Nú nog zijn er van die ambten, waarvan vooral de adel van profiteert. Zo hebben ze in Engeland nú nog een Lord Privy Seal, een Heer geheimzegelbewaarder. Zo kan men ook zo maar een minister zonder portefeuille tegen het drukke lijf lopen, op zoek naar ehm, zegeltjes ?  Zo kon men bij de politie chef lege dozen of chef binnenplaats worden, sinecures.

 

De grote Dante, van de Goddelijke Komedie, plaatste de verkopers van kerkelijke ambten in de achtste ring van zijn Inferno, samen met fraudeurs, pooiers, corrupte politici enz. Zij werden in Dantes hel met hun hoofd in de grond ingegraven. Hij, Dante, had veel kritiek op zijn tijdgenoten.      

Na deze bloedige opstand met veel doden werd het systeem van belastingpacht afgeschaft. 

Hierboven staat links de Brouwersmolen en rechts de Ooievaarsmolen. Eén geheel ! Én ooit staande in Den Haag, als papierwindmolen. Wie had dat ooit gedacht.

Ik moet daarom toch, als laatste, nog even een historisch uitstapje maken naar onze Hofstad, regeringsstad én jammer genoeg géén hoofdstad, namelijk 's-Gravenhage, en wel naar de Zuid-west Binnensingel, nu Buitenom geheten, op de hoogte van de Prinsegracht. Daar stond sinds 1714 een korenmolen met de mooie Haagse naam Ooievaarsmolen (naar het Wapen van de stad ) of Brouwersmolen ( Moulin des Brasseurs).

Deze molen, óók wel de Molen van Krantz genoemd, werd van 1808 tot 1811 van korenmolen naar papierwindmolen omgebouwd door Samuel Nicolas Du Moulin en Pierre Borel. In het jaar 1811 werd hier voor het eerst papier gemaakt, onder de naam Papeterie Royale.

De molen had 3 kuipen en maar liefst 4 hollanders, maalbakken, wreefbakken zo U wilt. Elke kuip bracht uiteindelijk 3000 riem papier op. Je moet weten, dat 1 riem 500 vellen papier is, heel veel dus voor een redelijk kleine papierwindmolen. Met 3 kuipen maakte men soms wel 10.000 riem papier, 10.000 x 500 vellen papier. Men maakte in de Ooievaarsmolen vooraL  schrijf- en drukpapier, maar ook het fijne velijnpapier. De molenrestanten zijn in 1930 of daaromtrent gesloopt. Gelukkig hebben we de tekeningen nog.

De eerder genoemde eigenaar c.q. oprichter van de papierwindmolen, Pierre Borel, was een Fransman, geboren in Versailles en werkzaam geweest als papier- en kartonfabrikant, vóór zijn Papeterie Royale. Van Borel was een handgeschreven document, namelijk: " Beschrijving van het Cilinderwerk en de Observatiën ofte Aanmerkingen ". Dit stuk beschrijft een verbeterde maalbak of hollander, waarmee gemalen kon worden, zonder dat er 'knoopjes' in de stof ontstonden. De belangrijkste technische verbetering schijnt te zijn geweest een nieuw arrangement of samenstelling van de messen of de schenen; in plaats van 32 even scherpe messen, stelde Borel voor om beurtelings een scherp en een breed mes op de rol te monteren. Deze Borel was dus wel kundig op molen-technisch-gebied, want al in 1807 had hij voor f 5000,- vele verbeteringen aangebracht in de papiermolen van de beroemde Zaanse papiermaker Jan Kool. Deze Jan Kool is vermoedelijk Jan Aggesz. Kool, oprichter van het familiebedrijf Jan Kool ( & Comp ), met als compagnons Gerrit Caescoper Honigzoon en diens zoon Claes Gerritsz. Honig, werkzaam op één van de eerste molens voor witpapier in 1674 en daarna, na 1744, het velijnpapier. Dit alles gebeurde op De Zwarte Bonsem in Koog aan de Zaan. 

Hierboven ziet u riemkappen van Kool, met in het midden Jan zelf.

Deze papierwindmolen was eerste een volmolen en op het laatst een pelmolen. Hij is gesloopt in 1895, zoals zo veel moois daar. Spijtig.  Jan Kool heeft de Britse vinding van het velijnpapier in de Zaanstreek geïntroduceerd .Ik zal dit onder het onderwerp hollander verder beschrijven, goed ? Heeft u nog wat te goed, toch ?  

Maar, ..........ik was nog niet klaar in Gelderland, met name in De Achterhoek. Eerder had ik het al over de papierwatermolen 'Nagedacht' in Laag-Soeren. Dat heeft een verband met Zutphen, waar in 1858 een papierwindmolen werd opgericht op de plaats waar een grote oliemolen had gestaan in de Marsch in Zutphen en gebouwd was rond 1830. Al in het jaar 1600 had een tot nu toe onbekend gebleven persoon toestemming gevraag aan Het Hoog voor het leggen van een papiermolen in Zutphen, maar dat liep op niets uit. In 1858 maakte ene Willem Hissink het mogelijk voor zijn zoons om een papierwindmolen te beginnen. Zij kochten, met geld van pa,  twee oliemolens in het buitengebied van Zutphen en maakten van de grootste oliemolen een papierwindmolen.

De andere, een kleine, werd een trasmolen om tufsteen te vermalen. De papierwindmolen, geheel naar de eisen van die tijd ingericht, was een grote, want in 1859 al werkten er 14 mannen, 12 vrouwen en 4 jongens in de molen. Deze papierwindmlolen werd in 1887 stilgelegd.  Later bleef de papierhandel in Zutphen van groot belang. Al in 1853 werd in Zutphen, voor die papierhandel, 101.550 pond papier en 1.000.000 pond lompen aangevoerd, ten dele per boot uit Duitsland, via andere Hanze-steden. Vermoedelijk werd met onderstaande munten, de Zutphense snaphaan-schellingen, betaald. 

Om nog even terug te komen op de 'founding father' van de Zutphense papierwindmolen; Willem Hissink was ooit, samen met zijn broer Jan, eigenaar van de papierwatermolen Nagedacht in Laag-Soeren, gelegen op de Soerense Beek aldaar. De molen Nagedacht werd in 1793 gesticht door Carel Otto van Kesteren, zijn tweede. In 1812 werd Nagedacht omschreven als een papiermolen met 26 hamers en vanaf 1806 ook met een maalbak. Willem en Jan kochten de molen van Geertje Schut ( familie van Marten Orges ? ). In 1843 werd de papierwatermolen omschreven als een vijfbaksmolen met een buitengewoon zware 'Vrijfrol'.  Hierboven het watermerk van Zutphen, voor in het geschepte papier. 

Hieronder links staat Nagedacht en rechts het briefhoofd van de Zutphense Papier Fabriek.

Ik heb nog één verhaaltje over een papierwatermolen in de Achterhoek en wel in het uiterste oosten. Ik heb het dan over de Mallumsche Watermolen, waar al in 1424 sprake van was als de hof te Mallum met watermolen, die werd verkocht aan de heer van Borculo. Hieronder staat een gekleurde afbeelding van die hof met dubbele watermolen op de Berkel. De watermolen bestond in vroeger tijden uit een olie- en eekmolen op de linker over van de Berkel (stroomaf-waarts gezien) en een korenmolen op de rechter. Met de eekmolen werd eikenschors vermalen tot eek of run t.b.v. de leerlooierijen. In 1665 had de molen meer functies; het toenmalige geheel werd omschreven als een 'koorn Moell, Olijmole, Walckmoele (= volmolen), Loo (-i)moele en PAPIERMOELE. De papiermolen werd vermoedelijk gesticht rond 1656 en heeft ongeveer 20 jaar bestaan. Het verhaal gaat, dat in 1659 de papiermaker Wolf Gabriels de Oude Papier-molen of 'Wolfsmolen' in Loenen verliet en naar Eibergen ging als de pachter van de toen zo genoemde 'PAMPIJRMOELE' te Mallum. Die drie jaar gun ik de geschiedenis ! Na hem kwam in 1676 papiermaker Teunis Teunisz Grofsmit als pachter op de molen; hij was papiermaker geweest in Orden op de papiermolen De Tepelenberg.

Hier links boven staat een merksteen van de Marke Mallum, met daarnaast in volle glorie de Mallumsche Molen op de Berkel.