Groningen, Friesland, Drenthe

Groningen

De oudste werd in 1734 in Groningen, toen Stad en Lande genoemd, gebouwd; de papier-windmolen Werklust.

Werklust werd gebouwd door molenbouwer Pieter Sibbels de Vries, voor ene Wessel (-us) Sevensteern, die een Octrooi had voor 25 jaar, maar door financiële problemen de molen al in 1739 weer verkocht. Hij zal er ongeveer hebben uitgezien als de papiermolen hierboven. Sevensteern was in 1732 al begonnen met ros-papiermolen; later kwam er een windmolen. 

In die tijd waren de prijzen van papier door overproductie laag, érg laag voor een goede boterham. Er werd een, voor dié tijd moderne, oproep gedaan door de Amsterdamse en Zaanlandse papiermakers,  aan de papiermolens in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zij moesten de papierproductie stilleggen van 1 januari tot 1 februari 1740. Deze oproep gold voor het maken van witpapier. De overeenkomst hiertoe werd op 9 november 1739 gesloten en er was bepaald, dat het schenden van dit akkoord een boete zou opleveren van

ƒ 150,- .Vermoedelijk om die reden liet hij de molen in 1739 veilen en werd van fabrikant een koppman. Verkocht voor 17.000 Carolus-gulden. 100 Carolus-gulden was ƒ 150,-.

Er hoorde ook een klein watermolentje bij, een z.g. putmolen met vijzel of ton, om in de windmolen toch water te kunnen gebruiken. Zo'n putmolentje, óók gebouwd door windmolenbouwer Pieter Sibbels de Vries, kostte nog eens ƒ 300,-.

Werklust was een achtkantige, rietgedekte stellingmolen op een houten tussen- en onderstuk én met een rietgedekte kap. De roeden van de wieken waren 24,5 meter lang. De papiermolen had twee zolders en was uitgerust met 4 maalbakken, rollen ( hollanders ), acht stofkisten. Ook nog drie kuipen en 3 persen. Een tamelijk grote dus, in papierland. De molen stond ongeveer 2 kilometer ten zuiden van de Martini-toren en buiten de Heerepoort. 

Het werkhuis, de pakkamer en droogschuur waren met elkaar 120 meter lang, met in het midden dus de eigenlijke windmolen. 

De papierwindmolen werd destijds gebouwd aan de Wester-redoute van de Helperlinie. Een redoute is een kleine, geheel omsloten veldschans met alleen uitspringende en geen in-springende hoeken. Hieronder staan afbeeldingen van een redoute of veldschans.

Aan de oostzijde van de molen stonden woninkjes voor de lompen-scheurders /- scheur-sters en papierscheppers. Zij woonden binnen de muren van de stad, omdat de poort 's avonds werd gesloten en zij 's nachts moesten werken. Vandaar dus. Misschien werden de mannen, net als in Amersfoort bij De Koppelpoort, wel gecontroleerd of zij 'niet over de schreef gingen'. 

In 1754 werd de molen verkocht aan meneer Hoisingh, een rijke koopman én ouderling in zijn strenge kerk. Welke is hier onbekend; vermoedelijk gereformeerd o.i.d. Hij kreeg te maken met het Censura Morem , toezicht op de levenswandel en de tucht, uitgevoerd door de kerkenraad. Wat had hij voor vreselijks gedaan dan ? Nou, hij had op de bruiloft van zijn dochter met de burgemeester van Rhenen, zichzelf zó ver vergeten, dat hij met een dame, ook reeds van leeftijd, een Menuet gedanst. Dit was gezien zijn positie als ouderling en maatschappelijke status ongepast, aldus de predikanten. Van hen kreeg hij een Broederlijke Vermaning, oftewel een tik op de vingers.

In dit kader is bijna het volgende Groningse gezegde van kracht:

“Hai baauwt n meulen, om n mud zoad te moalen”, hij trouwt nog op hoge leeftijd ( of, veel werk voor een kleinigheid).

Het gedrag van Hoisingh maakte zoveel los, dat niemand minder dan Betje Wolff en Aagje Deken een spotdicht schreven, dat begon met:

“ Hij heeft gedanst ! o misdaad ! o goddeloosheid “, en verder.

Deze dames Wolff en Deken zijn ook bekend van De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart , uit 1782.

Dat ging over het zelfstandig denken van de mens. Één van de figuren in die briefroman was Charlotte Rein du Tout.  What’s in a name, n'est ce pas ?

In de molen Werklust werd het Oud-Hollands, z.g.  geschept of handpapier  gemaakt.

De molen werd jammer genoeg, zeker voor Groningen, afgebroken in 1834 en weer opgebouwd in Steenwijk als bark- of runmolen.

Ten leste een taalgeintje uit deze provincie:

       “ Mans Mulders meulen moalt mooi meel, mooi meel moalt Mans Mulders meulen ”.

Friesland

Iets later, in het jaar 1767, werd in Skuzum ( Idsegahuizum ) in de buurprovincie Friesland ( toen nog de Heerlijkheid Friesland { 1500-1800 } geheten ) de papierwindmolen Het Springend Hert, naar Zaans voorbeeld, gebouwd door ( vermoedelijk ) Yebe Dirks. Een voorloper van de huidige Nederlandse gemeente, met name hier in Friesland, was de Grietenij.

Deze term kwam ook voor in de Groningse Ommelanden, waar de Rechtstoelen of plaatselijke rechtbanken zo betiteld werden. Van het einde van de 16e eeuw tot 1851 waren er in Friesland 30 grietenijen, het bestuursgebied ( Grietenij) van een Grietman.

Grietman verwijst naar het Oud-friese Greta, dat aanklager betekent. Een Grietman was vroeger dus een openbare aanklager. Die had pas Recht van Spreken.

De papiermolen werd ingericht met maal- en roerbakken ( hollanders ),  een kapperij voor de lompen, persen en een gladroller. De molenaar werkte met 4 schepkuipen.

De molen had een droogschuur van 100 meter lang en kreeg schoon water van het nabij gelegen Makkumer Meer, oftewel, Zeer garyflyk aan het water gelegen en zynde deeze eenige papiermolen in Friesland.

Naar Zaans voorbeeld was de eigendomsvorm de Rederij of Parten-rederij,  een ondernemingsvorm daterend uit de 15e eeuw.

Het risico maar ook de winst werd gedeeld over verschillende partijen.

Eén van hen was de opdrachtgever voor de molenbouw Jan Ymes Tichelaar, voor 1/5e part eigenaar. Vrouwe F.B. thoe  Schwartzenberg deed ook mee, alsmede de weduwe A. Lycklema à Nijholt, voor 1 part eigenaar.

Tichelaar was de broer van aardewerkfabrikant Pieter Ymes Tichelaar, uit Makkum.  Omstreeks 1800 werd de molen verkocht aan familie Buma en na hen werd Into Nauta Andrea  eigenaar. Het ging steeds slechter met het werk in de molen. In 1819 daalde het aantal werknemers van 31 naar 23 lui. Hij stierf in 1887.

Op zijn huis stond een windvaan in de vorm van een springend hert.

In 1904 werd Het Springend Hert stilgelegd.

 

In 1911 kreeg papierwindmolen De Schoolmeester in Westzaan  3 nieuwe maalbakken, een kapperij en nieuwe kalanderrollen, afkomstig van de gesloopte papiermolen Het Springend Hert in Idsegahuizum of Skuzum, nabij Makkum.

Het schijnt, dat in Harlingen óók papierwindmolens hebben gestaan en wel in de 17e eeuw ( én weer verdwenen in de 17e en 18e eeuw. Het kan verkeren.). Kort na 1600 bouwde Jan Jacobsz. Du Bois een windpapiermolen buiten de Kerkpoort, zuidelijk van Harlingen.

Noordoostelijk van Harlingen bewoonde een lakenkoper de windpapiermolen buiten de Franekerpoort, staande onder de klokslag van Almenum. De eerste vermelding van de molen was van 1621, op het einde van het Twaalfjarig Bestand, in de Tachtigjarige Oorlog.

Later, na de lakenkoper De Ringh en zijn vrouw Trijntje Jacobsdr. ( Jacobs-dochter), was Gerryt  Gerryts  eigenaar. Kort na 1718 verdween deze molen uit het Friese landschap.

Aan de vroegere Schapendijk in Harlingen lag er nog een, zo’n papiermolen en wel van 1611 tot 1691 (?). 

Lange tijd heb ik gedacht, dat deze molens overal in Nederland voorkwamen, maar niet in Drenthe én zeker niet in mijn provincie. Ik had er nog nooit over gehoord of gelezen, tot voor kort !

Maar niets is minder waar. In de provincie Drenthe heb ik er tot nu toe geen kunnen ontdekken; of er daar papierwatermolens hebben gelegen, weet ik tot op heden niet. In Noord-Brabant wel dus.

Tijdens mijn uitpluizen in allerlei boeken en in Wikipedia ontdek ik steeds meer watermolens, niet alleen papierwatermolens. Laat ik mij tot de laatste beperken. De anderen bewaar ik elders in mijn verzameling molendocumenten, molenkaarten en publicaties alom.

Drenthe

Wie had dat gedacht? Een papiermolen in Drenthe ? Ik in het geheel niet, maar toch heeft er een bestaan.

In Nieuw-Buinen, onder Borger, ging in 1839 een bakker, Jan Wolthuis, wonen en stichtte in 1859 zijn eigen windmolen.

Deze lag tussen het Dwarsdiep en de provinciegrens ( met Groningen ?), ten noorden van waar nu Hotel Dik ligt.

Gedeputeerde Staten van Drenthe verleende aan Wolthuis vergunning voor die molen onder 2 voorwaarden en wel:

Er moest binnen 1 jaar gebruik van de molen kunnen worden gemaakt en de molen moest minstens 30 ellen van de openbare weg af staan als de molen een zwichtstelling zou krijgen of minstens 60 ellen, als de molen zonder zwichtstelling zou worden gebouwd.

Aldus geschiedde. Wolthuis bleef bakker én molenaar van zijn eigen meel. Witpapier, met al dat stof en vuil, zat er niet in, dus werd in de molen REDELIJK pakpapier, met behulp van een kollergang én eventueel een kapperij, gemaakt. 

Molenmaker R. Vlieghuis uit Borger bouwde deze wind-, koren- en papiermolen.

In de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 19 juli 1859 stond:

De molen zal een ruim debiet verwerven .

Jammer genoeg viel in september 1859 de mulder Wolthuis van de 2e zoldering van de korenmolen naar beneden en bleef op de plaats dood.

In 1864 werd deze koren- en papiermolen verkocht aan Harmannus Eertwijn Boswijk. Hij liet de papiermakerij, die in een apart bijgebouwtje was ondergebracht, slopen.

Omdat Wolthuis het zeker druk had met het malen van meel, is het niet zeker of er ook óóit papier is gemaakt. 

Eerder had ik het over een eL. Wat is dat precies, een el en hoe groot is hij?

Een el is een oude lengtemaat, die, althans in Nederland, circa 69,4 cm bedroeg. Die maat, de el, werd lokaal, in ieder belangrijk handelscentrum, vastgesteld. Men mat zogezegd wel eens met twee maten. Het schijnt, dat zulks nu nog wel gebeurt.

In Amsterdam was een el 68,8 cm, in Brabant 69,2 cm of 16 tailles en in Twente hanteerde men 58,7 centimeter voor 1 el.

I.v.m. heffing van accijns werd de Haagse el ( 69,4 cm) in 1725 de nationale standaard.

In het tijdvak 1820-1870 was 1 el 10 palmen (decimeter), of 100 duimen (centimeter) of 1000 strepen (millimeter).

1 Amsterdamse duim was bijna 2,57393636 cm en de eerder genoemde maat de taille, een oude Nederlandse lengtemaat, was 1 Brabantse el groot.

Als laatste over de el, voordat het een ellenlang verhaal wordt én ik zwicht;

Een stukje terug werd de term zwichtstelling genoemd bij de voorwaarden van de vergunning tot molenbouw. Welnu, een zwichtstelling, oftewel een stelling of omloop of balie of gaanderij of, zo u wilt, een galerij, is halverwege de stellingmolen aangebracht, om vanaf daar de molen te kruien of de zeilen voor te leggen. Deze molen met zwichtstelling moest dus 30 ellen van de openbare weg liggen.

Het schijnt, dat er bij Huis te Echten, een havezate op de grens van De Wolden en Hoogeveen, ooit een waterkorenmolen heeft gelegen op het Oude Diep. Achter het huis is nog de waterloop van het oude Diepje te ontwaren.

Een boekbinder, Bart Hummel, was ooit van zins om de watermolen weer op de fundamenten van de oude korenmolen te herbouwen en er écht papier te gaan maken en scheppen. Helaas is de goede man vroeg overleden, slechts 53 jaar jong. Hoe het nu moet? Geen idee.

Om het huis, de havezate, lag een gracht en daarop konden schuiten tot bij het huis komen om goederen af te leveren.