Brabant en Limburg

Brabant

Terug naar Noord-Brabant dus,  naar de gemeente Boxtel, naar de rivier de Dommel en het Smalwater.

Het Smalwater, of Molengraft of Molengrave, zoals het vroeger heette, werd in ongeveer 1232 gegraven als verbinding tussen de Dommel en de Beerze.

De eerste vermelding van watermolens in Boxtel dateert uit de 13e eeuw; 2 op de Dommel en 1 op de genoemde samenvloeiing met het Smalwater, op de driesprong zeg maar. In 1368 werd al gesproken over ene 'Mathijs die Moelneer', later werd gesproken over 'Moelneer van Bucstel'.

 

Vanaf ongeveer 1500 lag noordoostelijk van Boxtel een watermolencomplex met vier molens.

Twee lagen op de Dommel, ter hoogte van de nog bestaande Boxtelse Watermoolen aan de Molenstraat. Het andere molenpaar lag bij de samenvloeiing van de Dommel met het Smalwater, aan het Gareneindje, nu Molenstraat.

De molens op het Smalwater waren wintermolens !

 In 1802 bouwde men een papierwatermolen, de eerste én enige, op die samenvloeiing van waterstromen, die tot 1819 werkte. Deze molen kreeg de mooie naam L'infatigable, de onvermoeibare. Hij ging maar door met draaien, terwijl de werkers al vermoeid naar huis gingen.

De molen had 3 kuipen en drie maalbakken, dus op de Hollandse methode.  

De molen werd gedreven op naam van Govert Gabriël Feuilletau de Bruijn, Jacobus Johannes Brest van Kempen en Cornelis Theodorus Hoevenaars, drie, in goeden doen zijnde burgers.

Men huurde die molen van de laatste heer van Boxtel, ene Prins Frederik III van Salm Kyr-bourg.  Deze beste man stierf onder de guillotine; hij had niet de goede papieren en kon er zijn kop niet bij gehouden !

In 1812 werkten er op de molen 98 personen, waaronder veel vrouwen.

Men maakte er een goede kwaliteit Velijn papier .

Velijn papier heeft geen lijnen van de schepvorm, de Vergeure.

Het velijnpapier werd in 1757 op aanwijzing van een Engelse drukker John Baskerville voor het eerst gemaakt door James Whatman. Hij noemde het papier Wove = Weefpapier =

Vélin en was een soort velijn papier. In 1807 begon men in de Zaanstreek ook met het maken van dit velijn papier. Brabantse kwaliteit in de Zaanstreek ? Hoe mooi is dat.

Koning Lodewijk Napoleon, hierboven afgebeeld, bezocht de papierwatermolen op het Smalwater in april 1809 en van zijn bezoek werd ook een watermerk voor het papier gemaakt. Er werd van een speciale schepvorm gebruik gemaakt. Het watermerk was een portret van de Koning met het randschrift 'Lodewijk Napoleon, Koning van Holland'. Hij was de broer van de beroemde Napoleon Bonaparte en getrouwd met Hortense de Beauharnais, stiefdochter van Napoleon Bonaparte. Het schijnt, dat hun kinderen niet van hem zouden zijn, wat reden was tot een spotdicht, dat als volgt luidt:

Le Roi de Hollande                                                     De Koning van Holland

fait de la contrebande                                               is een smokkelaar

et sa femme, ils mónt dit                                           en zijn vrouw, zo zei men mij

fait les faux louis                                                      doet in valse Lodewijken

Valse munten zijn in het Frans ook faux louis.  

Hij had bijnamen als Lamme Koning, Konijn van 'Olland ( zó noemde hij zichzelf, met zijn Franse neusklank ) en Lodewijk de Goede. Deze goeie mens heeft nog ooit taalles gehad van niemand minder dan Willem Bilderdijk. taalkundige, geschiedkundige, dichter én advocaat. Een veelzijdig man, geleerd ook. Misschien dat hij daarom gekweld werd door 'gonzingen in het hoofd van vermoeidheid van denken ontstaan'. Als advocaat stond hij nog ooit de beruchte Kaat Mossel bij, een helleveeg geneigd tot onrust en gewoel. Als dichter schreef hij 'Mijn Verlustiging', een bundel met erotische verzen. Je zou er toch echt wel koppijn van krijgen. O ja, dankzij die Kaat Mossel kennen we nu nog de naam Ka = bazige vrouw. Weet je wat nu écht leuk is in dit verhaaltje over Bilderdijk; zijn moeder heette met haar meisjesnaam Sibilla Duyzenddaalders.

Op de andere bladhelft stond de Hollandse Leeuw als watermerk en aan de onderzijde van het blad vermeldde het watermerk de firmanaam 'De Bruijn, Van Kempen & Co'. De twee gelijktijdig in gebruik zijnde schepvormen waren zgn. wisselvormen. Dat wil zeggen, de twee vormen waren gelijk, maar in één vorm stond het portret van de koning in de linkerhelft, de leeuw in de rechterhelft en in de tweede vorm was dat omgekeerd. De papierwatermolen, een wintermolen, die niet altijd mocht draaien,  werd op enig moment uitgebreid met een windmolen, om zo de productie van papier gaande te houden en misschien te verhogen naar zo’n 20.000 riem per jaar. Dat zijn 20.000x500 vellen uitstekend velijn papier. Het werd een van de zeldzame bedrijven, die zowel windkracht als waterkracht gebruikten. En toch was het geen watervluchtmolen ! Die windmolen was een grote, achtkantige, houten molen, alsmede erbij een stenen gebouw, dat op palen boven het Smalwater stond. Op de afbeelding hierboven zie je kerktoren van Boxtel, met rechtsonder het watermolencomplex. Iets duidelijkers had ik niet ter beschikking. 

De stroom, waar de papierwatermolen op/aan lag, had een goed debiet en de extra aandrijfkracht voor de papierwatermolen, een wintermolen dus, werd versterkt met de windmolen, een goede combinatie, zónder een watervluchtmolen te zijn, als in Kilsdonk. Ook hier geldt en gold:                 “Niets is wat het lijkt”.

Nog even iets die watervluchtmolens ! Bicker Caarten schreef over die mooie, aparte molen het volgende: "Nauwelijks kunnen we ons een voorstelling maken hoe mooi deze plattelands-bedrijfjes zullen zijn geweest. Hoog de windmolen zijn machtige armen suizend door het luchtruim zwaaiend en tegelijkertijd aan zijn voet het lustig wentelende waterrad, voort-bewogen door de kracht van een beek, welke al kabbelend haar water in allerlei bochten door het land afvoert".

De continuïteit van dit molentype was veel groter dan van een 'enkelvoudige' wind- of watermolen. Wel was de vestigingsplaats van belang. in de zin van:

* niet té ver van een dorp;

* aan een snelstromende beek of rivier;

* open en vrij gelegen, voor de noodzakelijke windvang.

Het mooie van deze watervluchtmolen is en was, dat er gelijktijdig van water- en windkracht gebruikt kon worden alsmede voor meerdere functies.   

In 1819 verplaatste men de papierwindmolen, zonder het gewicht van de maalbakken en hunne cylinders,  naar het landgoed Molenwijk, aan het Leysenven, nabij het Langven, van waaruit men het water voor de papierfabricage betrok.  Jan de Wind, de muldersknecht, deed de rest. Molenwijk lag aan de weg naar Esch.

Er kwam zelfs nóg een tweede windmolen voor papier maken bij. Het was een groot complex, met woningen en landerijen. Er was toen sprake van de twee papierwindmolens dus, maar ook met herenbehuizing, vier arbeiderswoningen, een moestuin en een boomgaard, maar ook bouw- en weilanden alsmede heigronden en waterkolken, bij elkaar een oppervlakte van ruim 21 bunders. Een bunder is een oude eenheid van grondoppervlak en vaak iets groter was dan een hectare. Zoals gezegd, een groot complex. 

De molens waren ingericht met 5 wrijfbakken ( maalbakken) en rollen, waarvan één metalen rol, een stofhuis met 16 kisten, een werkhuis met 14 stofkisten, 7 waterpersen, 8 zinkkisten, 3 schepkuipen, een pakkamer en 5 droogzolders. Het dus tot 3 kuipen gereduceerd bedrijf beschikte over 29 paar vormen, 2 droogschuren, alsmede een vormmakerskamer, waar men, als een bewijs voor de uitstekende inrichting, zelfs over een weefgetouw voor de vormen beschikte. Om het nóg completer te maken, was er zelfs een afzonderlijk lijmhuis, met pers, blekerij, zes kisten enz.

Eén van de papierwindmolens werd op 2 december 1836 voor  ƒ 9000,- verkocht aan de Heer van Boxtel en Liempde.  

Even terug naar het verplaatsen van de papierwindmolen in 1819; Deze klus werd gedaan door A. Hombergen uit Udenhout. Het betrof een te verplaatsen totaalgewicht van, let wel, 240 ton, over een afstand van ongeveer 1166 meter. Het kunnen er ook zomaar 1165 geweest zijn. Waar is de kniesoor nu als je hem nodig hebt ?  

Per werkdag, met de nodige kaapstaanders en werkvolk, schoof men 450 Rijnlandse voet, dat is ongeveer 141 meter, op.

Men begon dit stuk meesterwerk op 26 augustus 1819 ( precies 136 jaar later werd mijn Anneke  geboren ) en men was naar de plaats van bestemming geschoven op 8 september van dat jaar.

Over Jan de Wind gesproken; onder Boxtel werd in 1826 ook een windmolen opgericht in Kleinder Liempde, voor de productie van papier. Kleinder Liempde was al vermeld in 1352  als Lutgerliempde. Lutger = klein, zoals luttel en little. De papiermplen werd gebouwd aan de Dommel. dicht bij de straatweg naar 's-Hertogenbosch

De molen was opgericht door Adam Hendrik Velsen en de molen stopte in 1873 met de vervaardiging van het papier.

De molens op het Smalwater werden in 1912 gekocht door het waterschap De Dommel. 

De watermolens op het Smalwater waren z.g. wintermolens ( vandaar de extra windmolen ) en die op de Dommel zomermolens.

Op de zomer- en wintermolens en de mogelijke overlast van water past het volgende gezegde:

                               " Elkeen trekt het water naar zijn molen " 

Om die overlast voor eigenaars en pachters van stroomopwaarts gelegen gebieden tegen te gaan, mochten de wintermolens alleen van 15 september ( soms vanaf half oktober ) tot 15 maart malen, in werking zijn. Na die tijd moesten de sluizen getrokken zijn en aan de balk gehangen, wat het veroorzaken van wateroverlast in het zomerseizoen vanzelf uitsloot.

Een zomermolen mag heel het jaar malen en heeft een pegel, een waterpeilmeter, waar zowel een zomer- als een winterpeilindicatie te zien is. Over de pegel wordt elders op de site verder ingegaan, heel ver in de geschiedenis.

Limburg

Maastricht. De eerste en enige handpapiermolen is op de plaats gekomen van de polvermolen, een kruitmolen uit 1546 van salpetermaker Gerard van Metz, die eerst nog even graanmolen was in 1718 en in 1743 een ruïne. Die papierwatermolen werd in 1775 gebouwd door Mr. Willem Frederik de Jacobi, heer van Cadier en Blankenberg.

Deze molen lag op de Jeker en kreeg de naam Het Ancker en heeft op de zijkant van het witte molengebouw nog de fraaie muurankers met het jaartal 1775.   

Hij ligt  pal tegenover de karakteristieke Helpoort uit het jaar 1230, die voor het eerst Hoogbruggepoort en Alde Poort op den Acker werd genoemd. In 1779 bleek uit het Memoniaal Boek, dat meester Vliegen molenmeester was en Hendrik Dame meesterknecht. Philippus Dame was jongen in de verschietkamer, de sorteerkamer. Na de dood van De Jacobi werd de Maas-trichtse drukker en uitgever Paulus Lambertus Lekens eigenaar in 1781. Hij had ook de water-molen in Nuth. Hieronder staat Het Ancker u/it 1775, met rechts de Helpoort. Zie je gaten van de droogzolder ?

 

Een andere, nu gebruikte, naam van Het Ancker is Het Pesthuys.

Binnen de stadsmuren van Maastricht lagen ooit 15 à 20 molens en de bekendste nu liggen heel dicht in de buurt van Het Ancker. Buiten de stadsmuren lagen op de maas ooit ook nog schipmolens. Deze worden elders nog uitgebreid genoemd. Héle aparte dingen trouwens !

Dat is De Bisschopsmolen uit het jaar 1291 en De Leeuwenmolen, ook Molen van Clemens genoemd, uit het jaar 1694. Helaas zijn het geen papierwatermolens, maar vooruit.

Valkenburg. In 1875 komt op de plaats van de oude kruitmolen uit 1820 een papierwatermolen op de Geul, met 1 rad van ruim 5,5 meter in doorsnede en bijna 2,5 meter breed.  Deze papiermolen werd geen succes, omdat men, de Valkenburgers, bang waren, dat het Geulwater vervuild wordt en dus onbruikbaar voor mens en veestapel.

In de buurt liggen nog enkele watermolens, geen papiermolen zijnde, maar wel hele bekende molens, zeker voor sommige ingewijden.

Daar is De Fransche Molen uit 1804 en gebouwd door Bertrand Loisel.

Nog veel vroeger heeft t.o. de Fransche Molen op de Geul een olie- en schorsmolen gelegen daterend van vóór 1550. Deze was vóór 1926 verdwenen. Zo, nou is Valkenburg compleet,

( denk ik ).

Ook ligt in Valkenburg-centrum nog de Oude Molen of Banmolen uit 1648 en net buiten Valkenburg de Schaloensmolen uit 1699 of volgens een gevelsteen IMDCC , bij het gelijknamige kasteel.

De watermolen van Gennep uit 1428 is eerder terug al besproken en dus komt als volgende molen aan de beurt, die van ……Mook en wel  De Plasmolen op de Molenbeek, die naar de Maas stroomt. Het was een bovenslagmolen met twee raderen, maar na 1846 kreeg hij een rad van zo’n 7 meter in doorsnede. De watermolen werd ook wel Bovenste Plasmolen genoemd. Deze wordt later nog uiitgebreider besproken en gefotografeerd.

Vervolgens gaan we naar Roermond.  Op de Roer werd in 1807 een papierwatermolen gebouwde door Magnée. Onder de naam Burghoff, Magnée en Comp. werd met 3 kuipen gewerkt en had men daar twee maalbakken. Er werd jaarlijks 3500 riem schrijf- en drukpapier gemaakt, waaronder ook het mooie velijn papier. In die tijd was er 37 man personeel.

In 1834 kwam er, als eerste in Nederland, een papiermachine ( vermoedelijk een langzeef ), aangedreven met 2 raderen. De papierfabriek had in 1841 126 arbeiders, waaronder 22 kinderen in de leeftijd tussen 9 en 13 jaar. De volgende plaats met een papierwatermolen is

Obbicht. Jan Pergens, koopman uit Maastricht, kreeg een weide van 475 roeden in pacht van de edelijke dame Vrijvrouwe van Obbicht, baronne van Kerkhem en douairière de Bentinck en met die pacht ook de gerechtigheijd van den stroom van die daar lopende beek en mocht door een papiermolen zetten met één of twee raderen.

Jaarlijkse pacht was 3  malder rogge en 1 riem gemeen, gewoon papier.

Die papierwatermolen kwam te liggen nabij Kasteel Obbicht en op de Kingbeek, die de grachten van het kasteel van water voorzag. 

De molen dateert van 1699 en was het geboortehuis van de schrijver Peter Ecrevisse. Ik hoop voor hem, als schrijver, dat de pacht van slechts 1 riem, 500 vellen, papier genoeg was.

Ik denk ook, dat hij qua schrijven linkshandig was, want als 3-jarige jongen raakte hij 3 vingers van het rechterhandje kwijt, toen hij onder de stamphamer van de papiermolen kwam.

Ecrevisse was met de schrijver Hendrik Conscience populair in het Nederlands taalgebied, met romans zoals DeTeuten uit 1844, De verwoesting van Maestricht uit 1845 en De nicht uit de Kempen uit 1864.  Dit alles bij elkaar toch een paar riem beschreven papier.

Ene Jean-Guillaume Ecrevisse, vermoedelijk familie van genoemde Peter, kreeg grote bekend-heid als constructeur van papiermolens, ook in Frankrijk, waar er de nodige lagen.  

Hij was onder meer bekend bij Richard de Bas en zijn papierwatermolen in Ambert en wel in de 17e eeuw. 

De papierwatermolen in Obbicht werkte nog in 1805 en was in 1816 verdwenen.

In de tijd van deze molen lagen er nóg 3 op de Kingbeek; alleen De Grevenbichtermolen of Kingbeekmolen uit 1660 is nog over. Het was en is géén papiermolen. 

In het beekdal van de Kingbeek komt de zeer zeldzame plant, behorende tot de klokjes of Campanulaceae, voor en wel de Zwartblauwe Rapunzel.

Vervolgens gaat het naar het mooie Gulpen met het mooie kasteel en de diverse molens. 

In 1712 verkocht de baron van Eynatten en heer van Neubourg, Gulpen en Margraten, een weide van 522 kleine roeden aan de rivier de Gulp aan Jan Strijkers en Gerrit Max, om daar een papierwatermolen te bouwen, met twee raderen, die hun goeden gang zouden hebben.

In 1736  werd Carl Ludwig Hollmann de eigenaar. Deze papierwatermolen heet Neubourger Molen ook wel  Molen van Roex, naar de huidige mulder én koekenbakker. Men kan er nu heerlijke pannenkoeken eten van meel uit eigen molen, want papier wordt er niet meer geschept. Nu schept men eten ( op), wat ook weer veel genoegen schept. Zo, buikje rond en dus naar de volgende plaats, Mechelen in dit geval, met daarbij Wittem. Snap'tum ?

Aan de Geul in de gemeente Wittem ligt de Onderste Molen, ook wel Commandeursmolen genoemd. Deze onderslagmolen bestond al vóór 1215. In 1816 werd ook hier Carl Ludwig Hollmann eigenaar voor 10.000 Francs en liet op de rechteroever van de molenbeek een papiermolen bouwen. Hier werd hoofdzakelijk schrijfpapier, maar ook postpapier gemaakt. 

In 1834 werd hier nog zo’n 200 à 300 kilo papier per dag gemaakt, met 18 mannen en 12 vrouwen. Op een gegeven moment werd de Geul dusdanig vervuild door de zink- en looderts-mijnen in Plombières, net over de grens bij Vaals, dat men geen witpapier meer kon maken.

Dit Belgische dorp, dat oorspronkelijk Bleyberg ( loodberg) heette, ligt in het dal van de Geul en grenst aan Vaals. Er wordt Platdiets gesproken, een Limburg-Ripuarisch  grensdialect of misschien toch wel gewoon een spraakgebrekje.

Mechelen. Aan dezelfde Geul ligt de Bovenste Molen op de plaats, waar in de 13e eeuw al een banmolen lag van de heerlijkheid van de Heren van Wittem. Ook hier kreeg meneer Hollmann in 1828 als eigenaar  toestemming om in één van de graanmolens, liggende aan weerszijden van het water, een papiermolen in te richten. Hieronder zie hem op de Geul liggen.

 

Deze molen, een middenslagmolen, had ook de naam Wolfsmolen.

Meerssen. De Weerter Papiermolen, ontstaan uit een niet-meer-bestaande watermolen, een volmolen, uit 1717, die op een gegraven zijtak van de Geul lag.  

De naam Weert, van het buurtschap in Meerssen, in het Limburgs Waert, is verwant aan weerd of waard, een vlak, laagliggend landschap in een rivierengebied ( zoiets als een uiterwaard !) van de Geul en de Kanjel. Kanjel ? Nooit van gehoord.

De Kanjel, slechts 4,5 kilometer lang, ligt vrijwel geheel in Maastricht en is een beek en zijrivier van de Maas en Geul.

Bij de monding van de Geul liggen binnen de gemeente Meerssen de laatste meters van de Kanjel.

In het Maastrichts betekent kanjel ook dakgoot.

Een ander deeltje van Meerssen is Rothem, of Limburgs, Raotem en ligt in het dal van de Geul, waar, parallel aan die Geul, bijriviertjes gegraven zijn zoals de Kleine Geul en het Geulke, allemaal t.b.v. de papierwatermolens en andere zaken.

Een andere in Rothem en op het Geulke is De Rothemermolen, ook wel Nieuwe Molen en  IJzeren Molen genoemd. Hij dateert van 1381 en hoorde ooit bij Kasteel Vaeshartelt om de grachten van voldoende water te voorzien.

Deze ijzeren molen gehoorde ooit toe aan de toenmalige burgemeester van Maastricht, de heer Christiaan Coenegracht. Een nazaat van de familie Coenegracht, Yves, is nu beheerder van Het Pesthuys, de oude papierwatermolen Het Ancker bij de Helpoort. Kleine wereld, niet ?   

Nu zou je denken, dat ik alle Limburgse papierwatermolens wel beschreven zou hebben, maar niks is minder waar. Nogmaals en wederom was ik aan het lezen in een 736-pagina's-tellende papiermolenbijbel ( nummer 846 van op oplage van 1000 boeken ) van Henk VOORN uit 1985.  Daarin beschrijft hij de papierwatermolens van Overijssel, Gelderland en Limburg. Ik zocht nadere informatie over de eeuwenoude papierwatermolen in Gennep op de rivier de Niers, maar ik kwam toevalligerwijs uit bij de hierboven afgebeelde 'Bovenste Plasmolen' in Mook, die ik eerder al kort heb beschreven. Al in de 15e eeuw lag hier al een watermolen, die toen nog geen papier maakte. Het schijnt, dat deze molen al in 1404 voor het eerst genoemd danwel vermeld werd. De molen werd in 1725 ( elders wordt gesproken over tussen 1696 en 1720 ) omgebouwd tot papierwatermolen. Oorspronkelijk had de molen 2 raderen, maar sinds 1846 1 rad van 7 meter doorsnede en 1 meter breedte. In 1720 wordt erfpacht verleend op de molen. Hieronder staat een filmpje van Sjaak Jacobs over de Bovenste Plasmolen, waarin te zien is dat er inderdaad papier werd gemaakt. 

Het ging toen in dat verband om: "een specie schuur en landerijen geneaemt de plasmolen binnen deze heerlijkheit gelegen, met zekerheid papiermolen op gemelt lant staand". De heerlijkheid zal waarschijnlijk Landgoed St. Jansberg in Mook zijn. In 1830 wordt over de molen nog geschreven: "Er bevindt zich een papiermolen die door het bergwater in beweging wordt gebracht en met deszelfs ( ook zo'n fraai oud woord, niet ?) kloppenden hamers en bonzenden stampers een aangename bedrijvigheid aan deze romantischen oord bijzet". De molen draait of draaide geheel op lokaal kwelwater. Dat kwelwater wordt met een eeuwenoud ingenieus, kilometers lang watertoevoersysteem, bestaande uit stuwmeertjes uit het stuwwal-gebied boven de molen, en in opgeleide beken naar de molen geleid. 

De Bovenste Plasmolen is een hele typische watermolen, uniek in Nederland in ieder geval. Het is zowel een bovenslag- als een middenslagmolen. Lekker makkelijk, zou je denken; dubbele aan-voer van kwelwater, extra kracht en extra papier. Maar niets is minder waard. Door deze dubbelslagfunctie moet het grote rad in tegenovergestelde richting draaien, ofwel lekker tegendraads rechtsom,achteruit dus. Niet efficiënt, omdat veel water niet in de schoepen maar ernaast valt. Het hoger gelegen Groene Water voorzien de bovenslag van water; de Molenbeek, die water krijgt uit de bron De Helskuil, bedient de middenslag. Ook op deze molen was ooit een Janssen aan het werk als knecht, n.l. Herman Janssen uit Cuyk. Toen hij stierf werd hij alsvolgt beschreven: "Adolescens famulus apud fabricatorum papyrum molendino", oftewel 'een jonge bediende in een papierfabriek'.

Omdat er ijzer in het water zat, werd er een mindere kwaliteit wit schrijfpapier geschept, in 1830 toch nog zo'n 1000 Riem. Een Riem is een oude handelsterm voor papier. 1 Riem is 500 vel papier. In de 19e eeuw was een Amsterdamse Riem 550 vel papier, bijeen gehouden door een Riemkap.

Maak jouw eigen website met JouwWeb